Plantype: | structuurvisie |
Overheid: | provinciale overheid: Flevoland |
Plan: | NL.IMRO.9924.SVOP20120001-GC04 |
Het Omgevingsplan Flevoland bevat het beleid van de provincie Flevoland.
Omdat beleid niet statisch is, zijn er sinds de vaststelling op 2 november 2006 veel beleidsaanpassingen geweest.
Formeel gaat het dan om partiele herzieningen, uitwerkingen en afwijkingen waaronder experimenten.
- Met partiele herzieningen is het Omgevingsplan geactualiseerd. Delen van het oorspronkelijke Omgevingsplan zijn vervangen door nieuwe delen. Dit kunnen teksten en figuren zijn.
- Uitwerkingen zijn documenten waarmee het omgevingsbeleid nader is geconcretiseerd.
- Afwijkingen zijn uitzonderingen die op het beleid zijn gemaakt. Een bijzondere vorm hiervan zijn de experimenten waarbij de meerwaarde van de afwijking voor het gebied moet zijn aangetoond.
- Partiele herzieningen omvatten soms ook uitwerkingen.
Voor inzicht in het actuele beleid moet het Omgevingsplan en alle uitwerkingen, afwijkingen en partiele herzieningen worden bekeken. Dit is inefficient en verhoogt de kans op fouten. Een oplossing is om een nieuwe versie van het Omgevingsplan te maken waarin de gevolgen van alle partiele herzieningen, uitwerkingen en afwijkingen zijn verwerkt. Zo'n geïntegreerde versie wordt geconsolideerde versie genoemd en heeft (nog) geen juridische status.
Deze geconsolideerde versie van het Omgevingsplan Flevoland is gebaseerd op:
Partiele herzieningen
Partiele herziening 1 Partiele herziening aanpassing procedures vanwege de nieuwe WRO
Partiele herziening 2 Partiele herziening IJsseldelta Zuid en N23
Partiele herziening 3 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdeel C
Partiele herziening 4 Partiele herziening Water - hoofdrapport
Partiele herziening 5 Partiele herziening werklocaties
Partiele herziening 6 Partiele herziening Wind
Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Uitwerkingen
Uitwerking 1 Nota Mobiliteit
Uitwerking 2 Nota Fraai Flevoland
Uitwerking 3 Nationaal Evenemententerrein
Uitwerking 4 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdelen A en B
Uitwerking 5 Partiele herziening Water - bijlage factsheets
Uitwerking 6 Integraal afsprakenkader Almere (ingetrokken)
Uitwerking 7 Spelregels Ecologische Hoofdstructuur
Uitwerking 8 Grondbeleid
Uitwerking 9 Nota Luchtvaartterreinen
Uitwerking 10 Sturen op voorzieningen
Uitwerking 11 Cultuur op koers in Flevoland
Uitwerking 12 Een nieuw verzorgd Flevoland
Uitwerking 13 Economische agenda
Uitwerking 14 Sportbeleid dat rendeert
Uitwerking 15 Nota duurzaam gebruik ondergrond
Uitwerking 16 Uitwerking kaders wateropgave
Uitzonderingen
Afwijkingen en experimenten vormen uitzonderingen die op het beleid gemaakt zijn.
Experimenten
Experiment 1 Brennels
Experiment 2 Landgoed De Voorde
Experiment 3 Gebiedpsplan tijdelijke huisvesting adbeidsmigranten Noordoostpolder
Experiment 4 Wellerwaard
Experiment 5 Energievoorziening Polderwijk Zeewolde
Experiment 6 Stichtste Putten
Experiment 7 Opvang buitenlandse werknemers Zeewolde
Experiment 8 Mechanisch Erfgoed Centrum
Experiment 9 Tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten Dronten
Experiment 10 Zonnepark Lelystad
Experiment tijdelijk 1 Rugstreeppadden-managementplan tot 31 december 2014
Afwijkingen
Afwijking 1 Nieuw bouwperceel aan de Elandweg
Afwijking 2 Cross- en demonstratieterrein TKD
Afwijking 3 Uitbreiding bouwperceel Vlotgrasweg
Afwijking 4 Flevokust
Afwijking tijdelijk 1 Oosterwold
De uitwerkingen, afwijkingen en experimenten zijn in de tekst via hyperlinks direct raadpleegbaar en zijn ook als bijlagen bij het Omgevingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
Structuurvisie Omgevingsplan Flevoland 2006
In dit plan is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Door de vier plannen in één integraal plan samen te voegen, zijn de hoofdlijnen van het beleid van de provincie Flevoland compact en is de samenhang tussen de diverse beleidsterreinen het best gewaarborgd. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid.
In dit Omgevingplan worden normen en kaders die in Europese en nationale regelgeving zijn vastgelegd niet herhaald wanneer dit niet expliciet is voorgeschreven.
Wel wordt waar nodig een doorvertaling gemaakt naar de Flevolandse situatie.
Het Omgevingsplan Flevoland 2006 komt in de plaats van het Omgevingsplan 2000, de partiële herziening van oktober 2004 en de partiële herziening -Tijdelijke stop plaatsing windmolens- uit juli 2005. (1)
Bij de voorbereiding van het ontwerp Omgevingsplan is ook aan een tweetal wettelijke verplichtingen voldaan: de watertoets en de strategische milieubeoordeling (SMB).
(1)
Het nieuwe beleid geldt vanaf de datum van publicatie van het Omgevingsplan 2006. Aanvragen voor vergunningen, ontheffingen e.d., die vóór die datum zijn ingediend worden in principe afgehandeld conform het oude beleid, met inbegrip van het daarin opgenomen overgangsbeleid. Ditzelfde geldt voor procedures, die formeel worden gestart met het indienen van een aanvraag bij een andere instantie (zoals een bouwaanvraag bij een gemeente). Als een aanvraag, die voor de datum van inwerkingtreding is ingediend, past binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 kan na afweging van alle relevante belangen deze aanvraag conform dat beleid worden afgehandeld. Voor een drietal windmolenopstellingen worden bij de afhandeling tevens de desbetreffende en reeds gemaakte afspraken en randvoorwaarden betrokken. Het betreft de grootschalige windmolenopstelling in de Noordoostpolder en de lopende projecten 'Zuidlob' en 'Sternweg' in de gemeente Zeewolde.
Leeswijzer Omgevingsplan met alle aanpassingen daarin verwerkt
Het Omgevingsplan Flevoland bevat het beleid van de provincie Flevoland.
Omdat beleid niet statisch is, zijn er sinds de vaststelling op 2 november 2006 veel beleidsaanpassingen geweest.
Formeel gaat het dan om partiele herzieningen, uitwerkingen en afwijkingen waaronder experimenten.
- Met partiele herzieningen is het Omgevingsplan geactualiseerd. Delen van het oorspronkelijke Omgevingsplan zijn vervangen door nieuwe delen. Dit kunnen teksten en figuren zijn.
- Uitwerkingen zijn documenten waarmee het omgevingsbeleid nader is geconcretiseerd.
- Afwijkingen zijn uitzonderingen die op het beleid zijn gemaakt. Een bijzondere vorm hiervan zijn de experimenten waarbij de meerwaarde van de afwijking voor het gebied moet zijn aangetoond.
- Partiele herzieningen omvatten soms ook uitwerkingen.
Voor inzicht in het actuele beleid moet het Omgevingsplan en alle uitwerkingen, afwijkingen en partiele herzieningen worden bekeken. Dit is inefficient en verhoogt de kans op fouten. Een oplossing is om een nieuwe versie van het Omgevingsplan te maken waarin de gevolgen van alle partiele herzieningen, uitwerkingen en afwijkingen zijn verwerkt. Zo'n geïntegreerde versie wordt geconsolideerde versie genoemd en heeft (nog) geen juridische status.
Deze geconsolideerde versie van het Omgevingsplan Flevoland is gebaseerd op:
Partiele herzieningen
Partiele herziening 1 Partiele herziening aanpassing procedures vanwege de nieuwe WRO
Partiele herziening 2 Partiele herziening IJsseldelta Zuid en N23
Partiele herziening 3 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdeel C
Partiele herziening 4 Partiele herziening Water - hoofdrapport
Partiele herziening 5 Partiele herziening werklocaties
Partiele herziening 6 Partiele herziening Wind
Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Uitwerkingen
Uitwerking 1 Nota Mobiliteit
Uitwerking 2 Nota Fraai Flevoland
Uitwerking 3 Nationaal Evenemententerrein
Uitwerking 4 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdelen A en B
Uitwerking 5 Partiele herziening Water - bijlage factsheets
Uitwerking 6 Integraal afsprakenkader Almere (ingetrokken)
Uitwerking 7 Spelregels Ecologische Hoofdstructuur
Uitwerking 8 Grondbeleid
Uitwerking 9 Nota Luchtvaartterreinen
Uitwerking 10 Sturen op voorzieningen
Uitwerking 11 Cultuur op koers in Flevoland
Uitwerking 12 Een nieuw verzorgd Flevoland
Uitwerking 13 Economische agenda
Uitwerking 14 Sportbeleid dat rendeert
Uitwerking 15 Nota duurzaam gebruik ondergrond
Uitwerking 16 Uitwerking kaders wateropgave
Uitzonderingen
Afwijkingen en experimenten vormen uitzonderingen die op het beleid gemaakt zijn.
Experimenten
Experiment 1 Brennels
Experiment 2 Landgoed De Voorde
Experiment 3 Gebiedpsplan tijdelijke huisvesting adbeidsmigranten Noordoostpolder
Experiment 4 Wellerwaard
Experiment 5 Energievoorziening Polderwijk Zeewolde
Experiment 6 Stichtste Putten
Experiment 7 Opvang buitenlandse werknemers Zeewolde
Experiment 8 Mechanisch Erfgoed Centrum
Experiment 9 Tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten Dronten
Experiment 10 Zonnepark Lelystad
Experiment tijdelijk 1 Rugstreeppadden-managementplan tot 31 december 2014
Afwijkingen
Afwijking 1 Nieuw bouwperceel aan de Elandweg
Afwijking 2 Cross- en demonstratieterrein TKD
Afwijking 3 Uitbreiding bouwperceel Vlotgrasweg
Afwijking 4 Flevokust
Afwijking tijdelijk 1 Oosterwold
De uitwerkingen, afwijkingen en experimenten zijn in de tekst via hyperlinks direct raadpleegbaar en zijn ook als bijlagen bij het Omgevingsplan opgenomen.
In de afgelopen decennia heeft de provincie Flevoland zich stormachtig ontwikkeld. Nieuwe steden en dorpen zijn verrezen op de voormalige zeebodem, met aantrekkelijke woongebieden en moderne bedrijventerreinen. Daar omheen ligt een gebied met een hoogwaardig agrarisch productiemilieu. De aanvankelijk monotone populierenbossen langs de randmeren hebben zich in hoog tempo ontwikkeld tot waardevolle natuur en aantrekkelijke recreatiegebieden.
Maar de snelle ontwikkeling heeft ook een schaduwzijde. De werkgelegenheid kan het hoge tempo van de bevolkingsgroei niet volgen. Omdat het aantal verbindingen met het vaste land beperkt is, leidt de grote uitgaande pendel dagelijks tot steeds meer files. Verbetering van de bereikbaarheid van Flevoland is essentieel voor de verdere economische en ruimtelijke ontwikkeling. Het voorzieningenniveau blijft achter bij de hoeveelheid inwoners: te weinig zorgvoorzieningen, te weinig politieagenten, te weinig onderwijsinstellingen, te weinig uitgaansgelegenheden. Hoewel de ontwikkeling van dit voorzieningenniveau ook snel gaat, wordt de achterstand nog niet ingelopen.
De jonge provincie Flevoland en haar zes gemeenten hebben geen eigen kapitaal kunnen opbouwen om de problemen zelf te kunnen oplossen. Mede dankzij subsidies van de Europese Unie is Flevoland al jarenlang koploper op het gebied van economische groei. De subsidies worden echter afgebouwd. Vanwege de specifieke omstandigheden, zoals de jonge natuur, een afwijkende bevolkingsopbouw, samenstelling van de woningvoorraad en groei, past Flevoland over het algemeen niet goed in de reguliere nationale subsidieregelingen. Daarom moet Flevoland veelal op eigen kracht en via innovatief werken de ontwikkelingen gestalte geven.
De komende decennia wordt van de provincie Flevoland opnieuw een bijdrage verwacht in het leveren van ruimte voor de oplossing van een aantal belangrijke nationale opgaven. Naast een nieuwe verstedelijkingsopgave worden ook op het gebied van water, milieu en natuur vanuit het rijk en de Europese Unie forse inspanningen gevraagd. Internationale ontwikkelingen in de landbouwsector vereisen ondernemerschap om zowel de sector als het landelijk gebied vitaal te houden. De sanering in de visserijsector maakt nieuwe economische impulsen noodzakelijk. Flevoland heeft nieuwe wegen en spoorwegen nodig. Achterstanden in het voorzieningenniveau mogen niet verder toenemen en moeten gaandeweg worden weggewerkt. De werkgelegenheid in de regio moet zeer sterk toenemen. Er is voldoende ruimte voor het bouwen van veel woningen, maar het realiseren van aantrekkelijke steden en dorpen met toekomstwaarde omvat veel meer dan dat.
De provincie Flevoland wil aan al deze ontwikkelingen een bijdrage leveren en streeft daarbij naar behoud en verdere ontwikkeling van kwaliteit. De provinciale overheid kan dat echter niet alleen. Voor de verdere ontwikkeling van Flevoland is een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen nodig, zowel overheden, belangenorganisaties, ondernemers als de inwoners van de provincie. De neuzen moeten dezelfde kant op staan. Flevoland heeft durf en creativiteit nodig. Dit is een jong gebied dat nog lang niet volgroeid is. Het gaat niet alleen om bescherming en behoud, waarop veel Europese richtlijnen zich focussen, maar ook om ontwikkeling: Flevoland kan nog beter worden dan het nu al is. Er zijn grote potenties op het gebied van hoogwaardig wonen, werken, recreëren en natuur. De ontwikkelingsgerichte benadering van de Nota Ruimte past daarom goed bij Flevoland.
De provincie wil in Flevoland verdere grootschalige ontwikkelingen mogelijk maken en deze deels zelf, samen met partners, ter hand nemen. De provincie is bereid om ruimte te reserveren voor functies waarvoor in omliggende regio's onvoldoende ruimte is. De voorwaarde daarvoor is een evenwichtige ontwikkeling. Samen met partners binnen en buiten het gebied wordt zicht geboden op het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, die samengaan met het tempo van de ruimtelijke ontwikkelingen in Flevoland, zoals achterblijvende bereikbaarheid, voorzieningenniveau en werkgelegenheid.
Het belangrijkste doel van de provincie is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. De verstedelijking moet ingepast worden in een hoogwaardige landelijke omgeving en moet passen bij de gerealiseerde en geplande infrastructuur. De creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland concurrerend met andere gebieden. Zo is niet alleen sprake van overloop uit de drukke en dure Randstad naar een ruimer en goedkoper Flevoland (push factor), maar kiezen mensen bewust voor het attractieve woonmilieu van Flevoland (pull factor).
Flevoland vormt een verbindende schakel tussen de Randstad en het noorden en oosten van Nederland. Op termijn strekt deze schakelfunctie zich uit naar de omringende landen. De functie van Flevoland als verbindende schakel is van provinciale betekenis en vereist daarom bemoeienis van de provinciale overheid. Flevoland is sociaal, economisch en maatschappelijk georiënteerd op de omliggende regio's. Dit geldt niet alleen in geografisch, economisch en infrastructureel opzicht, het geldt ook in ecologische zin. De ontwikkelingskansen die de schakelfunctie biedt, zijn vertaald in de provinciale hoofdstructuur. Onderscheiden worden een stedelijke en een groen-blauwe hoofdstructuur (Figuur 1 Provinciale hoofdstructuur)
De stedelijke hoofdstructuur in Flevoland is gekoppeld aan twee ontwikkelingsassen: de Noordelijke Ontwikkelingsas tussen Schiphol en Groningen en de West-Oost as, van Alkmaar tot Zwolle. Voor Flevoland is van de West-Oost as vooral de relatie met de netwerkstad Zwolle-Kampen van belang. Met de verdere ontwikkeling van deze assen zal op economisch terrein de schakelfunctie van Flevoland tussen de Randstad en Noord- en Oost-Nederland belangrijker worden. De opgaven voor wonen, werken en recreëren worden in belangrijke mate bepaald op bovenregionale schaal.
De Flevolandse polders en wateren nemen een centrale plaats in binnen de (inter-) nationale ecologische hoofdstructuur, het Natura 2000-netwerk. De groen-blauwe hoofdstructuur van Flevoland wordt gevormd door de noord-zuid georiënteerde Natte As (IJsselmeer, Markermeer en IJmeer) aan de westkant van Flevoland en de noord-zuid gerichte as van de randmeren aan de oostrand van Flevoland in samenhang met de op het land aanwezige natuur- en recreatiegebieden. De belangrijkste opgave is om een robuuste ecologische verbinding te realiseren tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe, waardoor deze twee assen met elkaar worden verbonden.
In samenhang met deze provinciale hoofdstructuur heeft elk van de drie delen van Flevoland zijn eigen dynamiek en daarmee ook een eigen profiel. In figuur 2 is de visie op de ontwikkeling van de provincie tot 2030 weergegeven. De Ontwikkelingsvisie tot 2030 in Figuur 2 Ontwikkelingsvisie 2030 geeft ook de ambities ten aanzien van de hoofdinfrastructuur weer. Het gaat daarbij om nieuwe en uit te breiden nationale en regionale stroomwegen en de aansluitingen hiertussen alsmede spoorlijnen en hoogwaardig openbaar vervoer. De Zuiderzeelijn kan een sterke impuls voor Noordelijk Flevoland betekenen.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege van de Uitwerking 4 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdelen A en B
Let op: deze tekst is uitgewerkt in het Uitwerking 6 Integraal Afsprakenkader Almere (ingetrokken)
Zuidelijk Flevoland, en dan vooral de stad Almere, is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel van Randstad Holland. Dit gebied zal ruimte bieden aan functies vanuit de Randstad. Almere heeft een bijzondere relatie met Amsterdam. In het kader van het zogenaamde Noordvleugelprogramma wordt ingegaan op de ontwikkeling van de verstedelijking aan de westzijde van Almere in combinatie met verbetering van de bereikbaarheid. Daarnaast komt ook verstedelijking aan de oostzijde aan de orde. Hiermee kunnen groene woonmilieu's voor de Noordvleugel worden gerealiseerd, wordt de samenhang met het economisch kerngebied van de regio Utrecht versterkt en wordt de meerzijdige ontsluiting verder vormgegeven. De groeitaakstelling van Almere moet worden gecombineerd met ecologische functies, bijvoorbeeld aan de westzijde bij het IJmeer en aan de noordoostzijde met de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en de Veluwe. Hier is ook een combinatie
met water en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Hier is ook een combinatie met waterberging, landelijk wonen en met toeristisch-recreatieve voorzieningen gewenst. Deze voorzieningen kunnen van (boven-) regionale betekenis zijn.
Oostelijk Flevoland is een intermediaire zone waar naast stedelijke functies ook agrarische, recreatieve en natuurfuncties de ruimte hebben. Oostelijk Flevoland oriënteert zich niet alleen op de Randstad. Minstens zo belangrijk is de relatie naar Oost-Nederland (netwerkstad Zwolle-Kampen en Veluwe/Gelderland) op bijvoorbeeld het gebied van onderwijs, recreatie en economie. De provinciale inspanning is onder meer gericht op de ontwikkeling van de West-Oost as, luchthaven Lelystad en de verweving van functies in de Oostrand van Flevoland. Naar mate deze verweving van functies slaagt, zal dit meer en veelsoortig verkeer met zich meebrengen. Hierbij kan onder meer gewezen worden op de recreatieve ontwikkelingen van Flevoboulevard en van grootschalige recreatieve ontwikkelingen. In die vervoersbehoefte zal moeten worden voorzien. Infrastructurele aanpassingen aan de weg en verbeterd openbaar vervoer (maatwerk) maken deel uit van integrale gebiedsontwikkeling.
Voor Noordelijk Flevoland wordt het profiel bepaald door de dynamiek van de regio en nabije omgeving. Economisch gezien is de landbouwsector in Noordelijk Flevoland meer bepalend dan in de andere gebieden van Flevoland. Er is op het gebied van wonen, werken en onderwijs een sterke relatie met Friesland en de netwerkstad Zwolle-Kampen.
Noordelijk Flevoland profiteert echter niet vanzelfsprekend van de ligging in de Noordelijke Ontwikkelingsas. Voor dit deel van Flevoland zijn nieuwe impulsen nodig om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken. Het provinciale ontwikkelingsbeleid is vooral gericht op het verbreden van het economische draagvlak en het formuleren van integrale oplossingen voor de wateroverlast en waterkwaliteit.
Let op: deze tekst is aangevuld vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Een goede kwaliteit van de omgeving is een noodzakelijke voorwaarde voor een sterke (internationale) concurrentiepositie en draagt bij aan een duurzame ontwikkeling. Het gaat om zaken als veiligheid, onderwijs, de aanwezigheid van sociale netwerken, voorzieningen, een goede multimodale ontsluiting, milieukwaliteit (bodem, lucht, water) en sociaal-culturele cohesie. De opgave voor Flevoland is om bij de voortgaande sterke ontwikkeling de goede omgevingskwaliteit te handhaven en waar mogelijk te verbeteren. Het gaat om de afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele aspecten, met aandacht voor lange termijneffecten en effecten elders in de wereld. In het Omgevingsplan worden integrale afwegingen gemaakt met het oog op duurzaam provinciaal beleid. Daarbij zal het voorkomen dat gewenste ontwikkelingen op gespannen voet staan met te beschermen waarden, bijvoorbeeld op het gebied van natuur-, water- en milieukwaliteit. Het beschermen van dergelijke waarden is geen statisch proces, vanwege de ontwikkelingsdoelstelling. Het is ook een belangrijk provinciaal doel om te investeren in dergelijke waarden. Ten aanzien van natuur gaat het zowel om realisatie van nieuwe natuurgebieden als om investeringen in de kwaliteit van de bestaande natuur.
Het waterbeleid is gericht op het tot ontplooiing laten komen van een robuust watersysteem: vitaal, duurzaam, veilig, toegankelijk, aantrekkelijk en schoon. Een watersysteem dat zoveel mogelijk faciliterend is aan functies als wonen, natuur en agrarisch en waarin ruimte is voor eigen verantwoordelijkheid.
Klimaatverandering, bodemdaling en waterkwaliteitsdoelen dwingen ons met een andere blik naar water te kijken. De hieruit voortvloeiende eisen zijn soms tegenstrijdig en maken dat de grenzen van het watersysteem in zicht komen. Dit heeft gevolgen voor de gebruikswensen: niet alles kan straks meer overal. Eisen en wensen moeten worden afgewogen, rekening houdend met de verschillende handelingsperspectieven op verschillende gebieden. Voor de verantwoordelijke overheden betekent dit dat zij op de middellange termijn ni euwe keuzes moeten maken, waarbij zij helder moeten maken hoever hun verantwoordelijkheden en inspanningen gaan. Voor burgers en (agrarische) ondernemers betekent het dat er in de toekomst een toenemend beroep op de eigen verantwoordelijkheid kan worden gedaan.
Tegelijkertijd biedt het watersysteem volop kansen. De provincie koppelt ontwikkelingen zoals toenemende verstedelijking en klimaatverandering aan provinciale opgaven als versterking van de economie, natuur, landschap, wonen en recreatie. Daarbij zoeken we naar synergievoordelen tussen binnen- en buitendijks en ruimtelijke ordening en economie.
De provinciale ontwikkeldoelen zijn als ‘Stip op de horizon’ vastgelegd in de Ontwikkelingsvisie 2030 van het Omgevingsplan. Bij het bereiken van deze doelen wordt niet gewerkt volgens een blauwdruk, want gebiedsontwikkeling nieuwe stijl betekent constant zoeken naar maatwerk. Flevoland onderschrijft de uitkomst van het Deltaprogramma dat een klimaatbestendige inrichting van stad en land een prominentere plek dient in te nemen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij het vormgeven van ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de eisen die het watersysteem aan de functies stelt. Het waterbeleid is gericht op:
Eén van de uitgangspunten hierbij is het duurzaam en robuust maken van het watersysteem. Een robuust watersysteem is in staat om zelfstandig extremen op te vangen zonder dat problemen in andere gebieden of later in de tijd ontstaan. Het betreft niet alleen extreme neerslag, maar ook hittestress en langdurige droogte. De ontwikkeling van een duurzaam, robuust watersysteem is een belangrijke maatschappelijke investering. De provincie streeft een gebiedsgerichte integrale benadering na waarin watergerelateerde opgaven een volwaardige rol hebben. Provincie, waterschap en gemeenten werken nadrukkelijk en vroegtijdig samen om ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan maatregelen op het gebied van wateroverlast, -veiligheid, -tekort en –kwaliteit.
Het waterbeleid is gericht op het tot ontplooiing laten komen van een robuust watersysteem: vitaal, duurzaam, veilig, toegankelijk, aantrekkelijk en schoon. Een watersysteem dat zoveel mogelijk faciliterend is aan functies als wonen, natuur en agrarisch en waarin ruimte is voor eigen verantwoordelijkheid.
Klimaatverandering, bodemdaling en waterkwaliteitsdoelen dwingen ons met een andere blik naar water te kijken. De hieruit voortvloeiende eisen zijn soms tegenstrijdig en maken dat de grenzen van het watersysteem in zicht komen. Dit heeft gevolgen voor de gebruikswensen: niet alles kan straks meer overal. Eisen en wensen moeten worden afgewogen, rekening houdend met de verschillende handelingsperspectieven op verschillende gebieden. Voor de verantwoordelijke overheden betekent dit dat zij op de middellange termijn ni euwe keuzes moeten maken, waarbij zij helder moeten maken hoever hun verantwoordelijkheden en inspanningen gaan. Voor burgers en (agrarische) ondernemers betekent het dat er in de toekomst een toenemend beroep op de eigen verantwoordelijkheid kan worden gedaan.
Tegelijkertijd biedt het watersysteem volop kansen. De provincie koppelt ontwikkelingen zoals toenemende verstedelijking en klimaatverandering aan provinciale opgaven als versterking van de economie, natuur, landschap, wonen en recreatie. Daarbij zoeken we naar synergievoordelen tussen binnen- en buitendijks en ruimtelijke ordening en economie.
De provinciale ontwikkeldoelen zijn als ‘Stip op de horizon’ vastgelegd in de Ontwikkelingsvisie 2030 van het Omgevingsplan. Bij het bereiken van deze doelen wordt niet gewerkt volgens een blauwdruk, want gebiedsontwikkeling nieuwe stijl betekent constant zoeken naar maatwerk. Flevoland onderschrijft de uitkomst van het Deltaprogramma dat een klimaatbestendige inrichting van stad en land een prominentere plek dient in te nemen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Bij het vormgeven van ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de eisen die het watersysteem aan de functies stelt. Het waterbeleid is gericht op:
Eén van de uitgangspunten hierbij is het duurzaam en robuust maken van het watersysteem. Een robuust watersysteem is in staat om zelfstandig extremen op te vangen zonder dat problemen in andere gebieden of later in de tijd ontstaan. Het betreft niet alleen extreme neerslag, maar ook hittestress en langdurige droogte. De ontwikkeling van een duurzaam, robuust watersysteem is een belangrijke maatschappelijke investering. De provincie streeft een gebiedsgerichte integrale benadering na waarin watergerelateerde opgaven een volwaardige rol hebben. Provincie, waterschap en gemeenten werken nadrukkelijk en vroegtijdig samen om ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan maatregelen op het gebied van wateroverlast, -veiligheid, -tekort en –kwaliteit.
Delen van Flevoland raken steeds meer betrokken bij de stedelijke netwerken op het 'oude land'. Het gaat bij een stedelijk netwerk om één arbeidsmarkt, één woningmarkt en één voorzieningenmarkt. Daarvoor is een compleet aanbod nodig van woon- en werkmilieus, goede onderlinge bereikbaarheid en aanbod van voorzieningen voor de wisselende en gevarieerde vraag van bewoners en ondernemers. De vervlechting van Flevoland met de omgeving is niet alleen van belang voor een evenwichtige ontwikkeling van Flevoland in relatie tot de omliggende gebieden. Deze heeft ook betekenis voor het goed en beter functioneren van het 'oude land', omdat daar gebrek is aan ruimte voor wonen, werken en recreëren.
Het verstedelijkingsbeleid in Flevoland is gericht op de versterking van de bestaande steden en dorpen. De ontwikkeling en identiteit van de steden en dorpen wordt in toenemende mate ontleend aan de positie binnen de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuren. Stedelijke differentiatie in sociale, economische en ruimtelijke kenmerken is gewenst. Daardoor ontstaat meer ruimtelijke samenhang tussen steden en dorpen in Flevoland en omliggende regio's.
Het doel is om op regionale schaal te voorzien in behoeften aan gevarieerde huisvesting, werkgelegenheid en het sociaal-cultureel voorzieningenniveau. Daarbij hoort onder meer het benutten van de ligging aan het water van Lelystad en Almere voor daaraan gerelateerde woonmilieus, werkgelegenheid en recreatie. Nieuwe bebouwing zal gebundeld worden in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. De stedelijke gebieden in Figuur 11 Stedelijk gebied bieden binnen de planperiode voldoende ruimte om de verstedelijkingsopgaven te accommoderen. De provincie geeft ruimte voor doorgroei van de verstedelijking tot ongeveer 650.000 inwoners in 2030. Almere heeft in 2030 bijna 350.000 inwoners als tussen 2010-2030 70.000 woningen worden gebouwd.
Het bij de doorgroei behorende provinciale groeitempo van gemiddeld 5.600 woningen per jaar hangt af van economische en demografische ontwikkelingen. Binnen de provincie zal tenminste gebouwd worden voor eigen behoefte met een jaarlijkse groei van het woningbestand van ruim 2.000. Daarmee wordt een inwonertal van maximaal 500.000 inwoners bereikt in 2030 (Grafiek 1 Bevolkingsgroei bij verschillende scenario's).
Het uitgangspunt van de provincie Flevoland is dat, los van het daadwerkelijke groeitempo, in alle gevallen sprake moet zijn van een evenwichtige ontwikkeling. IJkpunten zijn (te maken afspraken over) bereikbaarheid, werkgelegenheid, de fysieke inrichting van de woonomgeving en de beschikbaarheid van voorzieningen. In Figuur 2 Ontwikkelingsvisie 2030 zijn de mogelijke groeirichtingen voor de hoofdkernen aangegeven voor de periode na 2015.
Almere vormt een steeds meer geïntegreerd onderdeel van het stedelijk netwerk in de Noordvleugel van de Randstad. De voortgaande ruimtelijke integratie van Almere in dit netwerk en de betekenis van Almere voor de overige delen van de provincie vragen om een meerzijdige oriëntatie, als onderdeel van het lange termijn ontwikkelingsperspectief. Voor de korte en middellange termijn ligt de zoekrichting van Almere in westelijke richting, om de specifieke samenhang met de grootstedelijke regio Amsterdam te kunnen versterken. Lelystad vormt het hart van het intermediaire gebied tussen de Randstad en het noorden en oosten van het land. Deze positie is bepalend voor de verdere ontwikkeling, in samenhang met een ruimtedruk, zowel vanuit de Amsterdamse regio als vanuit de netwerkstad Zwolle-Kampen. Mede gezien de gewenste bundeling van de verstedelijking langs de hoofdinfrastructuur ligt de nadruk van verdere stedelijke ontwikkelingen op Almere en vervolgens op Lelystad. Dronten en Emmeloord, die aan één van de beide ontwikkelingsassen liggen, hebben een kleinere opvangtaak. De overige kernen in Flevoland voorzien primair in de opvang van de eigen woningbehoefte, hoewel Zeewolde de eerstkomende jaren nog sterker zal groeien dan voor de eigen woningbehoefte nodig is.
Realisatie van verstedelijking is primair een gemeentelijke taak. Provinciale aandacht is nodig voor de onderlinge afstemming tussen gemeenten over de omvang en de zoekrichting van de reservering van ruimte voor stedelijke ontwikkeling.
Voorts richt de provincie zich op de afstemming op hoofdlijnen tussen de verschillende woon- en werkmilieus. De provincie speelt bij verstedelijking vooral een rol als het gaat om de stimulering van de economie en het bevorderen van de sociale kwaliteit. Bij de voorzieningen liggen accenten op jeugdzorg, cultuur en het hoger onderwijs. Voor de economische ontwikkeling liggen de accenten op innovatie, de internationalisering van het bedrijfsleven en het starters- en arbeidsmarktbeleid.
De provincie heeft de ambitie dat de verhouding tussen beroepsbevolking en arbeidsplaatsen in de periode tot 2030 moet groeien naar het Nederlandse gemiddelde. In dit Omgevingsplan wordt een ruimtelijke reservering voor stedelijk gebied aangegeven met voldoende ruimte voor woon- en werklocaties in de periode tot 2015. De ontwikkelingstaak voor deze locaties ligt primair bij gemeenten en private partijen.
De provincie ziet voor zichzelf een taak weggelegd bij de planning en monitoring van werklocaties op provinciaal niveau en bij de afstemming van ontwikkelingen in omliggende regio's. Tevens is er een provinciale rol weggelegd bij de ontwikkeling van thema- en scienceparken met een meer dan gemiddeld ontwikkelingsrisico.
De provincie vindt de ontwikkeling van de bedrijventerreinen A6/A27 en Luchthaven Lelystad/ Larserpoort (Figuur 2 Ontwikkelingsvisie 2030) van (boven-)regionaal belang en kiest daarom bij deze terreinen voor een actieve betrokkenheid.
De achterstand in het voorzieningenniveau op het gebied van jeugdzorg, onderwijs, recreatie, cultuur, sport en welzijn moet worden weggewerkt. Voorzieningen moeten beter bereikbaar zijn en meer worden afgestemd op de specifieke behoeften van diverse groepen in de samenleving. De provincie wil een goede verdeling binnen de provincie van de sociale voorzieningen bereiken, waarbij voor Almere en Lelystad een regionale rol is weggelegd op het gebied van hoger onderwijs en andere hoogwaardige voorzieningen. Speciale aandachtspunten voor actief provinciaal beleid zijn jeugdzorg, versterking van het hoger onderwijs, versterking van de culturele infrastructuur, sport, recreatie en toerisme.
De voortgaande verstedelijking kan de leefbaarheid in de woonomgeving onder druk zetten op het gebied van geluidsoverlast en luchtkwaliteit. Door locatiekeuze en stedelijke inrichting moeten knelpunten zoveel mogelijk worden voorkomen.
De provincie wil bij de ontwikkeling van Flevoland volop gebruik maken van kansen voor energiebesparing en toepassing van innovatieve duurzame energie als onderdeel van het stedelijk ontwerp. In 2030 moet 50% van de Flevolandse energiebehoefte (exclusief mobiliteit) duurzaam opgewekt worden. De provincie ziet mogelijkheden voor meer water in de stedelijke omgeving ter vergroting van de woonkwaliteit en ter voorkoming van wateroverlast mits de lokale natuurlijke omstandigheden bijdragen aan een goede waterkwaliteit
De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. De inrichting en het gebruik zullen daardoor in bepaalde gebieden wijzigen. Dit hangt samen met schaalvergroting en verbreding in de landbouw, de groeiende ruimtevraag van de sector recreatie en toerisme, de beoogde versterking van de natuur en de noodzakelijke ingrepen in het watersysteem. Er zijn groeiende kansen voor combinaties en uitruil van functies. De strikte functiescheiding in het landelijk gebied is niet langer overal wenselijk. De provincie wil de unieke Flevolandse landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken behouden, onder meer door ze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.
De landbouwsector verandert in een hoog tempo. Dit uit zich in schaalvergroting, een verschuiving van activiteiten, specialisatie en intensivering en verbreding van de bedrijfsvoering. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.
De natuurwaarden van Flevoland zijn groot. De grote wateren en moerasgebieden zijn belangrijke schakels in het internationale natuurnetwerk Natura 2000 en herbergen veel zeldzame en strikt beschermde soorten en habitats. Deze gebieden vormen samen met de omvangrijke vochtige en natuurrijke bosgebieden het Flevolandse deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie wil deze ecologische hoofdstructuur versterken tot een robuust en gedifferentieerd systeem, dat karakteristiek is voor Flevoland. Op deze wijze ontstaat een duurzame en samenhangende structuur van natuurgebieden die veel kwaliteit biedt voor mens, plant en dier.
Er zijn meer recreatieve voorzieningen nodig voor de inwoners van Flevoland. De provincie wil de bijdrage vergroten die het toerisme levert aan de economische ontwikkeling van Flevoland en aan de vitaliteit van het platteland. Ook zijn toeristische ontwikkelingen kansrijk rondom cultuurhistorische gebieden. Flevoland ziet goede mogelijkheden om dit te combineren met de behoefte aan ruimte voor recreatie in de Noordvleugel van de Randstad en op de Veluwe.
Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Binnen Flevoland verschilt de potentie van de watersystemen aanzienlijk. Sommige delen van de polders worden belast door voedsel- en ijzerrijk kwelwater terwijl andere delen gevoed worden door schone kwel. Tot 2009 golden in heel Flevoland dezelfde ecologische normen. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt als minimum eis behoud van de waterkwaliteit anno 2000. Bij het afleiden van de ecologische doelen voor het oppervlaktewater is rekening gehouden met de ontwikkelingsmogelijkheden van het watersysteem. Dat heeft geleid tot differentiatie van de ecologische normen van de KRW. Indien de kwaliteit in gebieden met een gunstige uitgangssituatie wordt behouden en versterkt, kunnen toekomstige generieke (provinciebrede) maatregelen worden beperkt of voorkomen.
De door de provincie gewenste toeristisch-recreatieve ontwikkelingen zijn vooral kansrijk in en om natuurgebieden en in combinatie met een goede waterkwaliteit. Binnen de verder te ontwikkelen natuurfunctie lijkt er op basis van een uitruilprincipe en differentiatie ruimte te zijn voor functiecombinaties mits de kwaliteit per saldo gelijk blijft of verbetert (de saldobenadering). Dit biedt tevens kansen voor een robuustere structuur van de natuur en van het watersysteem. Er ontstaat ruimte voor het vasthouden en bergen van water en voor behoud en verbetering van de waterkwaliteit. De provincie ziet goede mogelijkheden voor geïntegreerde gebiedsgerichte oplossingen van deze opgaven in de vorm van verweving van functies, vooral aan de oostzijde van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. Deze ontwikkelingen moeten zorgvuldig worden ingepast in het landschap.
Voordat de Zuiderzee ontstond, is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste inwoners van Flevoland sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek. De provincie wil in haar beleid meer de nadruk leggen op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg (bijvoorbeeld door educatie en recreatie) en daartoe de waarden behouden en ontsluiten. Dit sluit aan bij de verplichting uit het Verdrag van Malta om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. In het archeologiebeleid onderscheidt de provincie vier Provinciale Archeologische Kerngebieden (PArK'en), te weten Rivierduingebied Swifterbant, Schokland, Urk en Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten.
De nieuwe opgaven voor de provincie vragen om een nieuwe ontwikkelingsstrategie waarin de provincie nieuwe rollen wil vervullen, variërend van gebiedsregisseur tot gebiedsontwikkelaar. Voorop staat een geïntegreerde gebiedsgerichte aanpak in samenwerking met betrokken partijen, waarbij ook publiek private samenwerking als uitvoeringsinstrument niet wordt uitgesloten. De provincie heeft vooral in het landelijk gebied een positie en zal daar samen met gebiedspartners en marktpartijen ruimtelijke ontwikkelingen stimuleren en zonodig zelf oppakken. De provincie richt zich daarbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Binnen deze hoofdstructuur worden speerpuntgebieden onderscheiden (Figuur 3 Provinciale speerpunten).
Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in een fors tempo tot een grote stad. Dit is een uitzonderlijke opgave waarvoor bijzondere steun nodig is van het rijk, de partners in de Noordvleugel en de provincie. De provincie wil een bijdrage leveren op basis van een investeringsprogramma, in aanvulling op het vigerende provinciale beleid. Het programma vormt tevens de concrete invulling van de brede erkenning van de betekenis van Almere voor de Noordvleugel en daarmee voor Nederland.
De provincie wil de multipliereffect genereren door het programma te koppelen aan bijdragen van andere overheden die worden aangesproken op een extra ondersteuning van Almere en aan private investeringen. Het investeringsprogramma heeft een looptijd van 10 á 15 jaar en wordt periodiek op basis van bestuurlijke prioriteiten van invulling voorzien.
De verstedelijking van Almere is voor het oostelijke deel door de gemeenten Almere en Zeewolde uitgewerkt in de intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold. Om medewerking aan deze intergemeentelijke structuurvisie te kunnen verlenen is er een tijdelijke uitzondering op het reguliere provinciale beleid gemaakt.
Letop: hiervoor is een tijdelijke uitzondering op het reguliere beleid gemaakt met: Afwijking tijdelijk 1 Oosterwold (klik hier voor meer informatie)
.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 3 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdeel C
In het gebied ten noordoosten van Almere wordt een groenblauwe zone aangelegd, waarin een robuuste ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold gecombineerd kan worden met opgaven op het terrein van water, natuur en recreatie. Er kunnen nieuwe natuurwaarden van internationale betekenis gecreëerd worden die elders in Flevoland onvoldoende ruimte hebben.
Aantrekkelijke combinaties van water, natuur, recreatie zijn in dit gebied gewenst.
De luchthaven heeft goede kansen om zich binnen de grenzen van de door het rijk vastgestelde Planologische Kernbeslissing te ontwikkelen. De provincie Flevoland wil de luchthavenontwikkeling mogelijk maken, stimuleren en combineren met een optimale economische ontwikkeling van het gebied Larserpoort bij luchthaven Lelystad. Hierbij kunnen enkele duizenden nieuwe arbeidsplaatsen ontstaan.
Het schrappen van de reservering voor de Markerwaard vraagt om een herbezinning op de inrichting van het Markermeer en IJmeer. De provincie vindt het van groot belang dat Almere en Lelystad een aantrekkelijk waterfront kunnen ontwikkelen, in combinatie met de aanleg van verbindende infrastructuur. Dit kan alleen met respect voor de instandhoudingdoelstellingen die voor de natuur gelden. De provincie Flevoland wil het voortouw nemen om de gewenste waterfrontontwikkelingen te combineren met een verbetering van de ecologische kwaliteit en waterkwaliteit van het Markermeer en IJmeer. Hierbij vindt afstemming plaats met de gewenste ontwikkeling van het IJmeer tot het 'waterpark van de Noordvleugel'. Markermeer en IJmeer hebben een potentieel hoge natuurwaarde, maar de kwaliteit van het gebied gaat momenteel door autonome natuurlijke processen achteruit. Daarom zijn inspanningen noodzakelijk om de instandhoudingdoelstellingen te halen en om ruimte voor andere ontwikkelingen mogelijk te maken. Deze ontwikkelingsgerichte benadering kan niet alleen in het Markermeer en IJmeer, maar ook in de Veluwerandmeren worden toegepast.
Aan de oostzijde van Flevoland liggen de randmeren en vele hectares bos en natuurgebied. Dit gebied heeft unieke potenties voor toerisme en recreatie, maar die moeten wel in harmonie met de natuurwaarden ontwikkeld worden. Daarnaast zoekt de landbouwsector ook in dit gebied naar schaalvergroting en verbreding.
De provincie ziet in de oostrand goede mogelijkheden voor een verweving van landbouw, natuur, recreatie, landelijk wonen en een goede waterkwaliteit. Dit vereist een goede samenwerking tussen partijen en het werken vanuit een heldere ruimtelijke visie. De provincie wil de regie voeren om samen tot die visie te komen en de uitvoering ter hand te nemen.
Het gebied tussen Lelystad en Kampen/Zwolle krijgt, als onderdeel van de te ontwikkelen West-Oost as van Alkmaar naar Zwolle, naar verwachting te maken met een groeiende dynamiek als gevolg van de uitdijende Randstad en de ontwikkeling van de netwerkstad Zwolle-Kampen. Deze dynamiek concentreert zich op ruimtelijk-economische ontwikkelingen. Dergelijke ontwikkelingen stellen nieuwe eisen aan de inrichting, functionaliteit en bereikbaarheid van het gebied. Concrete impulsen ontstaan door de aanleg van de Hanzelijn en de eerste fase van de N23, tussen Lelystad en Dronten. De provincie wil, samen met gebiedspartners en zo mogelijk marktpartijen, een visie maken op de ruimtelijke toekomst van het gebied, als schakel tussen de netwerkstad Zwolle-Kampen en de dynamiek van Almere. Daarbij wordt betrokken hoe in samenhang met gebiedsontwikkeling de aanleg van het deel van de N23 tussen Dronten en Kampen kan worden gerealiseerd. De visie resulteert in een ontwikkelingsgericht actieprogramma.
Het van oudsher primair op landbouw en visserij georiënteerde Noordelijk Flevoland heeft nieuwe impulsen nodig om het gebied vitaal te houden en kansen te bieden voor een verdere economische ontwikkeling. Creativiteit en durf zijn noodzakelijk om toerisme en recreatie te ontwikkelen, om de wateropgave op te lossen, om de bijzondere waarden van het landschap te versterken en te benutten en om de economie van het stedelijk en landelijk gebied, en daarmee de leefbaarheid van de kernen, nieuwe impulsen te geven. Het gefaseerd uitbouwen van de N50 naar een A50 zal hieraan bijdragen. De provincie wil dit veranderingsproces in afstemming met de gebiedspartners faciliteren en stimuleren.
De voortgaande sterke groei van het aantal woningen en arbeidsplaatsen in Flevoland vraagt van alle partijen een ontwikkelingsgerichte benadering. Daarbij is wel essentieel dat de kwaliteiten van Flevoland behouden blijven. In het vorige hoofdstuk zijn de daarbij te hanteren provinciebrede uitgangspunten al geschetst. De provincie wil ruimte scheppen voor nieuwe activiteiten die nodig zijn om de bevolkingsontwikkeling te accommoderen. Tegelijkertijd heeft ze een rol bij de bescherming van bijzondere kwaliteiten, zoals op het gebied van archeologie, natuur en water- en milieukwaliteit. Kwaliteit wordt daarbij niet beschouwd als een statisch begrip. Behoud en bescherming gaan hand in hand met ontwikkeling. De provincie heeft een aantal instrumenten ontwikkeld om het evenwicht tussen nieuwe activiteiten enerzijds en behoud van bijzondere waarden anderzijds te waarborgen. Voor natuur is dat de saldobenadering die is uitgewerkt in het principe van 'nee, tenzij' naar 'ja, want'. De economische ontwikkeling wordt gespiegeld aan de milieukwaliteit door middel van de ontkoppelingsmethodiek. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen worden afgestemd op het waterbeleid en omgekeerd. Belangrijke instrumenten daarvoor zijn de watertoets en de economische analyse die verplicht is gesteld in de Kaderrichtlijn Water.
De inspanningen van de provincie ten aanzien van ontwikkeling en omgevingskwaliteit concentreren zich binnen de provinciale hoofdstructuur. De rijksoverheid heeft in de Nota Ruimte een nationale ruimtelijke hoofdstructuur aangewezen. Hiertoe behoren gebieden die het rijk vanuit ruimtelijke optiek van nationaal belang acht. Het rijk draagt voor deze gebieden een grotere verantwoordelijkheid dan voor de overige gebieden en streeft er in het algemeen een hogere kwaliteit na dan de basiskwaliteit. In Flevoland behoren de Natura 2000-gebieden en de ecologische hoofdstructuur tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur, inclusief de nog te realiseren robuuste ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en de Veluwe. Daarnaast behoort Almere, als onderdeel van het stedelijk netwerk Randstad Holland, tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Ook de scheepvaartroutes, de A6, de Hanzelijn en de Zuiderzeelijn worden ertoe gerekend.
Het rijk streeft naar een versterking van de internationale concurrentiepositie van de Randstad Holland. De Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en Pieken in de Delta geven richting aan dit rijksstreven. In het uitwerkingsprogramma van de Nota Ruimte is een aantal grote projecten in de Noordvleugel benoemd. Het Programma Noordvleugel heeft als doel te komen tot een gecoördineerde en samenhangende besluitvorming van de projecten in de Noordvleugel. De wijze waarop ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd is afhankelijk van nadere besluitvorming van het kabinet over infrastructuur, verstedelijking en groen-blauwe kwaliteit in de Noordvleugel.
De provinciale hoofdstructuur is ontleend aan diverse ruimtelijk relevante stedelijke en groen-blauwe structuren: verstedelijking en bundelingsbeleid, infrastructuur, de ecologische hoofdstructuur, het watersysteem en de recreatieve en toeristische structuur. De inzet van de provincie binnen de provinciale hoofdstructuur richt zich op de zeven onderscheiden speerpuntgebieden. Ook binnen de provinciale hoofdstructuur is het uitgangspunt: centraal wat centraal moet, decentraal wat decentraal kan. De provincie heeft een drietal motieven om een actieve ontwikkelingsrol te spelen in de provinciale hoofdstructuur: de inbreng van specifieke deskundigheid, vertegenwoordiging van Flevolandse belangen vanuit haar rol als middenbestuur en bovenlokale regie en afstemming tussen gebiedspartners. De provincie zal daarbij gebiedspartners betrekken bij de visievorming en het uitvoeringstraject en steeds samenwerking zoeken met medeoverheden.
De opgave voor Flevoland is om bij de voortgaande sterke ontwikkeling de goede omgevingskwaliteit te handhaven en waar mogelijk te verbeteren. De omgevingskwaliteit kent een procesmatige en een inhoudelijke dimensie.
In wet- en regelgeving is vastgelegd aan welke procesmatige voorwaarden de ruimtelijke planvorming moet voldoen. Er zijn diverse onderzoeksverplichtingen, zoals de watertoets, de strategische milieubeoordeling of milieueffectrapportage, de habitattoets, onderzoek van archeologische aard en onderzoek op grond van de Monumentenwet. De provincie ondersteunt planvorming door, binnen de eigen verantwoordelijkheid, relevante milieu-, water-, archeologische, landschappelijke en natuurinformatie te verzamelen en beschikbaar te stellen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke plannen pas in het stadium van vaststelling of goedkeuring worden geconfronteerd met de gevolgen van (scherper wordende) regels zoals Europese luchtkwaliteitsregelgeving, de Kaderrichtlijn Water of Europese natuurregelgeving. Ten behoeve van de noodzakelijke infrastructuur zal gebruik worden gemaakt van de gezamenlijk met gebiedspartners uit te voeren netwerkanalyses.
Om ruimtelijke veranderingen te laten bijdragen aan een duurzame ontwikkeling hanteert de provincie de lagenbenadering (de laag van natuurlijke systemen, de laag van infrastructurele netwerken en de occupatielaag), waarbij elke laag condities stelt aan de andere. In de planvorming moeten de processen in de verschillende lagen meer met elkaar in verband worden gebracht. Toepassing van de lagenbenadering leidt er toe dat, met de ruimtelijke keuzen die in dit Omgevingsplan worden gemaakt voor de planperiode tot 2015, ook wordt bijgedragen aan de specifieke ruimtelijke kwaliteiten van Flevoland op de lange termijn. Voorts spelen de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde een belangrijke rol. Hoge gebruikswaarde ontstaat als meervoudig ruimtegebruik mogelijk is en ruimtegebruikvormen elkaar versterken. De belevingswaarde wordt bepaald door ruimtelijke variatie tegen de achtergrond van karakteristieke kenmerken (identiteit). Toekomstwaarde heeft betrekking op duurzaamheid, robuustheid en flexibiliteit in de tijd (Tabel 1 Huidige kwaliteitsniveau en minimaal gewenste kwaliteit in 2015).
De omgevingskwaliteit van Flevoland kenmerkt zich door de aanwezigheid van bijzondere waarden die beschermd en waar mogelijk verder ontwikkeld worden. Er worden drie categorieen van bescherming onderscheiden:
De gewenste niveaus van omgevingskwaliteit zijn vertaald in doelen. Tabellen 1 en 2 geven een indicatief beeld van de huidige en gewenste situatie in Flevoland met betrekking tot omgevingskwaliteit, zoals dit in Omgevingsplan neergelegd. Een onderscheid is gemaakt naar thema´s waar kwantitatieve normen door rijk of EU zijn neergelegd en waar de provincie dus meer beleidsvrijheid heeft om zelf het ambitieniveau te bepalen (tabel 2). De indicatoren schetsen het gewenste kwaliteitisniveau in de provincie Flevoland aan het einde van de omgevingsplanperiode (Tabel 2 Huidige kwaliteitsniveau en minimaal gewenste kwaliteit in 2015).
Ruimtelijke reserveringen voor hoofdinfrastructuur
De Noordelijke Ontwikkelingsas langs de A6 moet maximaal ondersteund worden door capaciteitsuitbreidingen van weg en openbaar vervoer. Hiervoor zijn nu al ruimtelijke reserveringen noodzakelijk, zoals voor verbreding van de A6 en voor nieuwe aansluitingen. Vooral in de corridor Almere - Amsterdam moeten knelpunten worden opgelost.
De wegverbinding in deze corridor moet bij voorkeur verbeterd worden door middel van doortrekking van de rijksweg A6 naar de A9 of door het verbreden van de bestaande rijkswegen A6-A1-A9, mits dit een voldoende robuuste oplossing biedt voor de toekomst.
In samenhang daarmee en vanwege de groei van Almere moet ook rekening worden gehouden met capaciteitsuitbreiding van de provinciale stadsautowegen in Almere. De openbaar vervoerverbinding met Amsterdam moet verbeterd worden door aanleg van de IJmeerlijn en op middellange termijn (voor 2020) capaciteitsuitbreiding van de Flevolijn. De beoogde aanleg van de Zuiderzeelijn tussen Lelystad en Groningen als snelle verbinding met het noorden moet ook een belangrijke bijdrage leveren. Op lange termijn zijn ook openbaar vervoerverbindingen met Het Gooi/ Utrecht en Amersfoort van belang in verband met de meerzijdige oriëntatie van Almere. In dat kader wordt ook de aansluiting van de A30 op de A27 voorzien, waarbij de A27 moet worden opgewaardeerd. Ter versterking van de West-Oost as wordt in aanvulling op de aanleg van de Hanzelijn de N23 gerealiseerd. Voor de korte termijn is aanpassing door het rijk van de N50 tot 2x2 autoweg noodzakelijk, terwijl voor de langere termijn opwaardering van de N50 tot autosnelweg (A50) het streefbeeld is. Om infrastructuuruitbreidingen niet onmogelijk te maken, dienen gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening te houden met ruimtelijke reserveringen voor (nieuwe) nationale en regionale stroomwegen, capaciteitsuitbreidingen voor bruggen en aansluitingen en gebiedsontsluitingswegen. Ook moet rekening gehouden worden met reserveringen voor uitbreiding van spoorlijnen en hoogwaardig openbaar vervoer.
In Figuur 4 Ruimtelijke reserveringen voor hoofdinfrastructuur staan de reserveringen voor de hoofdinfrastructuur weergegeven die de provincie verwacht tot 2030. Ook is een aandachtsgebied voor verbetering van de ontsluiting weergegeven in de Oostrand. Infrastructurele aanpassingen aan de weg en verbeterd openbaar vervoer (maatwerk) maken deel uit van integrale gebiedsontwikkeling ter plaatse.
Infrastructurele netwerken en netwerkanalyses
Diverse overheden hebben een verantwoordelijkheid voor de instandhouding en verbetering van mobiliteit en infrastructuur. In grote lijnen is deze in Flevoland als volgt georganiseerd:
* Het rijk beheert de nationale stroomwegen (autosnelwegen A6 en A27 en autoweg N50), de spoorlijnen en de vaarwegen in de randmeren en in het IJssel- en Markermeer.
* De provincie gaat over de regionale stroomwegen, de meeste gebiedsontsluitingswegen, de binnendijkse regionale vaarwegen en het streekvervoer.
* De gemeenten gaan over de wegen binnen de bebouwde kom en de lokale (gebiedsontsluitings- en erftoegangs-)wegen buiten de bebouwde kom. De gemeenten Almere en Lelystad hebben een (door de provincie gedelegeerde) verantwoordelijkheid voor het stadsvervoer.
* Het waterschap beheert de binnendijkse waterwegen, niet zijnde provinciale waterwegen.
Om ondanks deze verdeelde verantwoordelijkheden de samenhang tussen de infrastructurele netwerken te kunnen waarborgen, is samenwerking tussen de overheden noodzakelijk. Voor wegen wordt daarom een indeling in wegtypen gemaakt, waarbij de functionaliteit centraal staat en waarbij wegen worden gecategoriseerd in stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Op figuur 5 is het streefbeeld voor 2015 opgenomen voor deze wegcategorisering (buiten de bebouwde kom) van stroom- en gebiedsontsluitingswegen. De realisatie van de N23 als stroomweg II (dubbelbaans) tussen Lelystad en Dronten heeft tot gevolg dat de Swifterringweg en Dronterweg niet langer (plaatsvervangende) stroomwegen zijn, maar gebiedsontsluitingswegen. Voor de N50 wordt uitgegaan van een dubbelbaans stroomweg II.
De huidige Kamperweg wordt een gebiedsontsluitingsweg. Aansluitend op de N50 wordt rekening gehouden met een rondweg bij Ens als nieuwe gebiedsontsluitingsweg. Tevens wordt rekening gehouden met nieuwe ongelijkvloerse aansluitingen op de A6 bij Lelystad-Zuid en Almere-Havendreef. De Kamperhoekweg (tussen Swifterbant en A6) wordt opgewaardeerd tot stroomweg II. De Vossemeerdijk, Runderweg, Karekietweg en Lemsterweg worden (volledig) opgenomen als gebiedsontsluitingswegen. Aan de Larserringweg wordt niet langer een gebiedsontsluitende functie toegekend.
Naar verwachting zal in 2015 de Marknesserweg een gebiedsontsluitingsweg zijn waar geen landbouwverkeer wordt toegestaan om de verkeersdoorstroming te verbeteren. Voor het landbouwverkeer moeten voorzieningen getroffen worden. Tussen de Marknesserweg en Muntweg wordt een nieuwe wegverbinding verwacht als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling van Emmeloord. Ook wordt rekening gehouden met het dubbelbaans maken van de Waterlandseweg. Nadere studie zal moeten uitwijzen of de gehele Nijkerkerweg en delen van de Gooiseweg dubbelbaans zullen worden uitgevoerd of dat beter gekozen kan worden voor een opwaardering van de Nijkerkerweg en het gedeelte Gooiseweg tussen de aansluiting Stichtse Brug en de Nijkerkerweg tot een N30 als voorloper van de A30.
In de Nota Mobiliteit Flevoland en het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (PMIT) zal de programmering van de nieuwe provinciale infrastructuur plaatsvinden. In Figuur 5 Streefbeeld wegen en spoor 2015 zijn ook de spoorlijnen opgenomen, zoals die in 2015 in gebruik zullen zijn. Het gaat hier om de Flevospoorlijn en de Hanzespoorlijn.
Voor vaarwegen kan onderscheid worden gemaakt in de functies voor beroepsvaart (goederenvervoer en personenvervoer per schip, visserij) en voor de recreatievaart (het Basis Recreatie Toervaart Net). Voor de beroepsvaart wordt een categorisering aangehouden van hoofdvaarwegen en regionale vaarwegen (figuur 6).
Het rijk beheert de hoofdvaarwegen met een (inter-)nationale distributiefunctie.
In Flevoland behoren de scheepvaartroute Amsterdam-Lelystad-Lemmer-Delfzijl en de daarop aansluitende IJsselroute en de route naar Meppel via Ramspol hiertoe.
De routes moeten voldoen aan de eisen van CEMT klasse V en moeten geschikt zijn voor ten minste 3-laags containervaart. Verbetering van de vaarroute Amsterdam-Lemmer is in uitvoering en verbeteringen van de vaarroutes IJsselmeer-Kampen en IJsselmeer-Meppel zijn in voorbereiding. Het rijk zal voor enkele hoofdvaarwegen en een regionale vaarweg mogelijk de exacte locatie wijzigen binnen het in Figuur 6 Streefbeeld vaarwegen en goederenvervoer 2015 aangegeven zoekgebied. Met het oog op de ontwikkeling van multimodale overslag en de scheepsbouw- en reparatiemogelijkheden op Urk is het gewenst dat de sluis bij Kornwerderzand geschikt wordt gemaakt voor kustvaarders.
De regionale vaarwegen bestaan uit de overige vaarwegen, die tot de CEMT klassen IV en V (kunnen) behoren. Door de aanleg van een aquaduct-brugcombinatie bij Harderwijk voldoet de gehele Randmeerroute aan de voor klasse IV geldende eisen.
De eisen waaraan een vaarweg moet voldoen zijn allereerst van vaartechnische en nautische aard. Daarnaast spelen waterhuishoudkundige aspecten een rol zoals peilbeheer, stroming en instandhouding van de waterweg als afvoerkanaal. Voor de eerstgenoemde zaken is de vaarwegbeheerder de verantwoordelijke instantie. De functie vaarweg is met betrekking tot de waterhuishouding en de functie-eisen richtinggevend voor de waterbeheerders en de provincie zelf. Deze functie heeft betrekking op zowel de beroepsscheepvaart als de recreatiescheepvaart. Niet alle wateren die toegankelijk zijn voor de recreatiescheepvaart zijn ook toegankelijk voor de beroepsscheepvaart.
De Europese Kaderrichtlijn Water brengt voor de vaarwegen met zich mee dat moet worden gezocht naar mogelijkheden voor een zo natuurvriendelijk mogelijke inrichting. Daarbij moeten de oevers voldoende beschermd blijven tegen de stroming en de golfslag die de scheepvaart met zich meebrengt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een damwand of een breukstenen oeververdediging met daarachter een oever met een geleidelijke gradiënt van nat naar droog.
De waterhuishoudkundige inrichting en het beheer van vaarwegen zijn gericht op:
* het zoveel mogelijk voldoen aan de eisen van de scheepvaart met betrekking tot
de diepgang, breedte en stroomsnelheid;
* het mede mogelijk maken en instandhouden van voorzieningen in de watergangen en ter plaatse van schutsluizen en andere kunstwerken voor de scheepvaart;
* het onderhouden volgens de vastgestelde legger.
Bij het uitvoeren van groot onderhoud aan oeverbeschoeiing van de provinciale vaarten zal de provincie een natuurvriendelijke inrichting realiseren. Afstemming vindt plaats met het Masterplan natuurvriendelijke oevers dat zal worden opgesteld in het kader van de Kaderrichtlijn Water.
Om de samenhang tussen genoemde netwerken te verbeteren zullen per vervoersgebied samen met gebiedspartners netwerkanalyses worden opgesteld, waarbij een goede bereikbaarheid en betrouwbare reistijden voor de gebruiker centraal zullen staan. Zo geldt voor bijvoorbeeld het wegverkeer dat de reistijd van deur tot deur binnen Flevoland in de spits maximaal 25% langer mag zijn dan buiten de spits.
Op de trajecten Almere-Amsterdam en Almere-Gooi/Utrecht is dit niet haalbaar, daar wordt tijdens de spits een maximaal 50% langere reistijd geaccepteerd, overeenkomstig het rijksbeleid. In 2020 moet minstens 95% van alle autoverplaatsingen aan deze norm voldoen. In de provinciale Nota Mobiliteit Flevoland zullen de netwerkanalyses, ook voor andere modaliteiten dan de auto, verder worden vormgegeven. Zij zullen een hulpmiddel vormen bij integrale afwegingen in het mobiliteitsbeleid.
Let op: dit beleid is uitgewerkt in de (kik hier voor meer informatie) Uitwerking 1 Nota Mobiliteit
Verkeersveiligheid
De verkeersveiligheid wordt verbeterd door de inzet van verschillende instrumenten, te weten infrastructuur, handhaving en educatie/voorlichting. De komende jaren wordt het verkeersveiligheidsbeleid in Flevoland verbreed en meer integraal opgezet. Het verkeersveiligheidsbeleid voor Flevoland bestaat uit de volgende vier kernpunten:
1. aanleg van een duurzaam veilige infrastructuur;
2. aanpak van subjectieve onveiligheid via een lokale aanpak op wijk-/buurtniveau;
3. uitbouw van de gedragsaanpak;
4. inzet van nieuwe technieken voor snelheidsbeperking en snelheidshandhaving
binnen en buiten de bebouwde kom.
De landelijke doelstelling voor verkeersveiligheid wordt, gecorrigeerd voor de relatief sterke bevolkingsgroei, door Flevoland overgenomen. In 2010 is het aantal ernstige verkeersslachtoffers in Flevoland gedaald tot maximaal 94 (6 doden en 88 ziekenhuis- gewonden) per 100.000 inwoners. In 2020 is het aantal ernstige verkeersslachtoffers verder gedaald tot maximaal 66 (4 doden en 62 ziekenhuisgewonden) per 100.000 inwoners. De provincie kan deze doelstelling niet alleen realiseren en werkt daarom binnen het Vervoerberaad Flevoland samen met diverse partners, zoals de gemeenten, Rijkswaterstaat, diverse maatschappelijke organisaties, politie en Openbaar Ministerie. De hiervoor genoemde doelstellingen voor 2010 en 2020 worden doorvertaald naar de gemeenten. Het uitgangspunt is dat de doelstelling per 100.000 inwoners ook voor gemeenten geldt.
Zowel de objectieve veiligheid (het daadwerkelijke aantal incidenten dat plaatsvindt) als de subjectieve veiligheid (het gevoel dat de reiziger heeft over zijn veiligheid) moet verbeteren. Dit is onderdeel van het integrale veiligheidsbeleid van de provincie dat samen wordt uitgevoerd met vervoerbedrijven, politie, Openbaar Ministerie, gemeenten, bedrijfsleven en overige organisaties.
Stads- en streekvervoer
De provincie heeft een opdrachtgevende rol bij het stads- en streekvervoer. Het stadsvervoer is daarbij gedelegeerd naar de gemeenten Almere en Lelystad. Indien de huidige delegatie succesvol blijkt, wordt deze voortgezet bij het verlenen van een nieuwe concessie. Het openbaar vervoer moet inwoners en bezoekers zo veel mogelijk in staat stellen gebruik te maken van voorzieningen en deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten. Waar en wanneer files de bereikbaarheid of leefbaarheid bedreigen, moet het openbaar vervoer een aantrekkelijk alternatief bieden voor de auto. Er wordt ten minste een basisvoorziening geboden die iedereen, die zelfstandig kan reizen, van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat een reismogelijkheid biedt. Waar specifieke omstandigheden, doelgroepen of belangen een aangepast voorzieningenniveau vragen, wordt maatwerk geboden. De uitvoeringsvorm kan, afhankelijk van de omvang van de vervoerstromen en de gewenste kwaliteit, uiteenlopen van spoorvervoer tot taxi(busjes) op afroep. Maatwerkvoorzieningen zijn onder andere denkbaar in de vorm van snel, comfortabel en kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer voor grote vervoerstromen, specifieke scholierenlijnen en openbaar vervoer naar bedrijventerreinen en recreatieve voorzieningen. Daar waar de maatwerkvoorziening wordt geboden naast een basisvoorziening kan een hogere reizigersbijdrage of een bijdrage van belanghebbenden worden gevraagd. De hoogte van de provinciale bijdrage voor deze voorzieningen is afhankelijk van de mate waarin de voorziening bijdraagt aan het bereiken van provinciale beleidsdoelen en het beschikbare budget. De provincie wil de mogelijkheden van de OV-chipkaart optimaal benutten om decentraal tariefbeleid vorm te geven. Tarieven kunnen verschillen naar plaats, doelgroep en tijd.
Het doel is dat de OV-chipkaart in 2008 in heel Flevoland is ingevoerd. Het decentrale tariefbeleid zal niet tegelijk met de chipkaart worden ingevoerd, maar na een nog te bepalen overgangsperiode van bijvoorbeeld twee jaar.
De meest gebruikte verbindingen en haltes moeten in 2010 volledig (rolstoel-)toegankelijk zijn. De overige verbindingen en haltes zijn dan zodanig ingericht dat deze voor zoveel mogelijk reizigers toegankelijk zijn. Voor zeer weinig gebruikte haltes kan op basis van de afweging van kosten en baten een uitzondering worden gemaakt. Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) kan hier een aanvulling voor bieden.
Specifiek provinciale doelen voor sociale veiligheid stads- en streekvervoer
1. Het zwartrijdpercentage op de buslijnen in het streekvervoer bedraagt maximaal 0,5%.
2. Het aantal middelzware en zware incidenten neemt in de periode 2005-2012 jaarlijks met gemiddeld 5% af ten opzichte van het voorgaande jaar.
3. In alle concessiegebieden is de veiligheidsbeleving in de voertuigen zodanig verbeterd, dat vanaf 2010 minimaal een rapportcijfer van 7,2 wordt gehaald.
4. De veiligheidsbeleving onder personeel van de vervoerder is verbeterd, zodanig dat vanaf 2010 minimaal het rapportcijfer 7,0 wordt behaald.
5. De veiligheidsbeleving op de haltes langs provinciale en gemeentelijke wegen wordt vanaf 2010 gewaardeerd op minimaal een rapportcijfer 7,0.
De fiets en het langzaam verkeer
Voor het fietsverkeer stelt de provincie het fietsnetwerk buiten de bebouwde kom vast (figuur 7). De veerverbindingen Almere-Huizen en Zeewolde-Horst maken onderdeel uit van het fietsnetwerk. In Figuur 7 Streefbeeld fietsnetwerk 2015 wordt het streefbeeld voor het jaar 2015 van het fietsnetwerk weergegeven. Van gemeenten wordt gevraagd - aansluitend op dit fietsnetwerk - aansluitende lokale routes vast te stellen, waardoor een integraal netwerk ontstaat.
Het doel is het bevorderen van fietsgebruik, met name op afstanden tot 7,5 kilometer. Hiertoe zorgen provincie en gemeenten voor snelle, aantrekkelijke, comfortabele, veilige en directe fietsroutes. Bij aanleg en aanpassing van nieuwe infrastructuur worden vooraf de effecten op de fiets- en wandelroutes geïnventariseerd en worden deze routes zoveel mogelijk in stand gehouden of verbeterd. Bij belangrijke bestemmingen en overstappunten op het openbaar vervoer dragen provincie en gemeenten zorg voor kwalitatief goede fietsenstallingen met voldoende capaciteit.
Samen met gemeenten, belangengroeperingen en politie wordt ingezet op het halveren van fietsendiefstal ten opzichte van 1999. Provincie en gemeenten zorgen voor promotie van fietsgebruik en voor kennisoverdracht.
Mobiliteit en de leefomgeving
De toename van het verkeer en vervoer leidt tot een toenemende druk op de leefomgeving. Aandachtspunten zijn de uitstoot van schadelijke stoffen, verkeerslawaai, lichthinder, externe veiligheid en versnippering. Bij aanleg, beheer en onderhoud van infrastructuur worden duurzame oplossingen vanaf het begin meegenomen.
In beginsel wordt daarbij gekozen voor oplossingen met de beste kosten-batenverhouding. De verwachting is dat in 2010 de luchtkwaliteitsnormen in Flevoland vrijwel nergens worden overschreden. Drastische maatregelen zoals het verlagen van snelheden of het afsluiten van wegen zijn dan ook niet nodig. Waar mogelijk zal de provincie een bijdrage leveren aan het verbeteren van de luchtkwaliteit, omdat vermindering van de emissie in Flevoland helpt om knelpunten elders in Nederland op te lossen.
De provincie zal bij de concessieverlening van het openbaar vervoer milieueisen stellen aan het ingezette materieel. Ook voor het eigen wagenpark houdt de provincie rekening met milieuaspecten. De provincie zal gemeenten stimuleren hetzelfde te doen. Aanleg van nieuwe infrastructuur en uitbreiding van bestaande infrastructuur zal worden getoetst aan de luchtkwaliteitregelgeving. Een goede inrichting van wegen levert een bijdrage aan vermindering van de blootstelling aan slechte luchtkwaliteit. Bij het ontwerp van wegen zal het aspect luchtkwaliteit zonodig worden meegenomen.
In Flevoland is de geluidsoverlast op dit moment nog beperkt. Daar waar geluidsnormen worden overschreden, zal de provincie bij groot onderhoud of reconstructies aanvullende maatregelen nemen, zoals het gebruik van geluidsarm asfalt of de aanleg van geluidswerende voorzieningen.
Vanuit het oogpunt van energiebesparing en het beperken van lichthinder is de provincie terughoudend met het verlichten van provinciale wegen. Uitsluitend wanneer dit vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid nodig is, worden de wegen verlicht. Onderzocht zal worden in hoeverre energiebesparende verlichtingssystemen toegepast kunnen worden.
De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen moeten worden meegenomen in ruimtelijke plannen. Op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), het door de provincie en de gemeenten Dronten, Lelystad en Almere opgestelde document 'Transport van gevaarlijke goederen over de Flevo- en Hanzelijn' en de bestuursovereenkomst 'Vervoer gevaarlijke stoffen over de Flevolijn' worden plannen getoetst aan het aspect externe veiligheid, vooruitlopend op een AMvB inzake transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De provincie wil in overleg met gemeenten en vervoerders voorkeursroutes voor het transport van gevaarlijke stoffen nader bepalen. Hierbij worden ook buisleidingen betrokken.
Versnippering als gevolg van de aanleg van nieuwe infrastructuur wordt zoveel mogelijk voorkomen. Bestaande knelpunten met de Ecologische Hoofdstructuur zullen bij groot onderhoud of reconstructies worden aangepakt. Waar het gemeentelijke wegen betreft, hebben de gemeenten deze verantwoordelijkheid. Bij de aanleg van de robuuste ecologische verbinding OostvaardersWold in Zuidelijk Flevoland zal de provincie rekening houden met de ecologische overgangen bij de provinciale wegen.
Luchtvaartterreinen
De provincie ziet de ontwikkeling van luchthaven Lelystad als een belangrijke kans voor regionaal economische structuurversterking. Daarom is dit een van de speerpunten voor de uitvoering van het omgevingsbeleid (hoofdstuk 6). De ontwikkelingsmogelijkheden van luchthaven Lelystad zijn in grote mate afhankelijk van de besluiten die het rijk neemt over de verdere groei van Schiphol en de mogelijke opvangfunctie voor Lelystad die daaruit volgt. Voor de ontwikkeling van luchthaven Lelystad gelden de grenzen van de 'PKB luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad'.
Die randvoorwaarden zijn:
* verlenging van de huidige baan van 1250 meter tot 2100 meter met een breedte van 30 meter;
* indicatief vastgestelde geluidsgrenzen (figuur 8);
* het luchtvaartterrein is gesloten tussen 23.00 uur en 06.00 uur, met een extensieregeling tussen 23.00 uur en 24.00 uur.
De PKB stelt dat luchthaven Lelystad binnen die grenzen het segment 'general aviation' (kleine luchtvaart) van Schiphol kan overnemen en zich kan ontwikkelen tot luchthaven met een zakelijk karakter. Daarbij hoort de geluidscontour als opgenomen in
Figuur 8 Luchtvaart. (2) Naast general aviation wil de provincie ook ruimte bieden aan intra-Europees point-to-point verkeer met middelgrote verkeersvliegtuigen, zoals de Boeing 737 en Airbus A320. Het grotere segment wordt niet gefaciliteerd. Door deze aangepaste invulling kan een passagiersaantal van 1,5 à 2 miljoen per jaar worden bereikt, waarmee ook Schiphol kan worden ontlast. Ten behoeve van de veiligheid werkt de provincie mee aan de aanleg van zogenaamde shoulders ter weerszijde van de baan met elk een breedte van 7,5 m.
(2) De indicatieve 20 Ke-contour in figuur 9 is ontleend aan NLR-rapportage (NLR-CR-2003-160) die als bijlage is opgenomen in V&W-rapportage "Resultaten van onderzoek naar wijziging van de routestructuur rond luchthaven Lelystad" (2203), die ter voorbereiding op de PKB is opgesteld. Het betreft een 20 Ke-contour bij een afkapniveau van 50 dB(A)
Aan de aanwijzingsprocedure voor uitbreiding van de luchthaven is een m.e.r.-plicht gekoppeld. De betekenis van deze effectrapportage voor de ruimte die aan de luchthaven zal kunnen worden vergund is toegenomen, omdat de voorgenomen uitbreiding een enigszins andere invulling kent dan de PKB. De provincie is van mening dat er geen vliegroutes over woongebieden mogen liggen en dat de mogelijkheid van het vermijden van routes over stedelijk gebied moet worden meegenomen in het MER. Daarnaast dient bij de herinrichting van het luchtruim ten behoeve van de uitbreiding van luchthaven Lelystad ook de mogelijkheid van verplaatsing van de route van Schiphol over het stedelijk gebied van Lelystad en Almere en het wachtlokaal van vliegtuigen tussen Lelystad en Dronten naar een locatie boven het IJsselmeer te worden meegenomen.
De beoogde ontwikkeling van de luchthaven leidt tot een toename van de geluidsbelasting en risico's in de ruime omgeving van de luchthaven. De invloed van deze effecten op de ontwikkelingsmogelijkheden van de omgeving zijn in contouren vertaald. De provincie hecht eraan dat adequate handhaving van voorgeschreven vliegroutes plaatsvindt, waardoor de daadwerkelijke effecten binnen de contouren vallen. Klein verkeer dat niet volgens vaste routes vliegt dient zoveel mogelijk aaneengesloten woningen te mijden.
Het belangrijkste effect is de geluidsbelasting, omdat beperkingen voor geluid de ruimte voor het gebruik van de luchthaven begrenzen. De maximale geluidsbelasting wordt vastgelegd in geluidszones. Het bepalen van de omvang van de geluidszones gebeurt op basis van twee geluidsmaten, Ke (Kosten-eenheid) voor de grote luchtvaart (zwaarder dan 6.000 kg) en Bkl (geluidsbelasting kleine luchtvaart) voor de kleine luchtvaart.
De geluidsbelasting stelt de volgende beperkingen:
* 20 Ke-geluidzones: wordt door de provincie geen aaneengesloten woningbouw
toegestaan;
* 35 Ke-geluidszone: mag op grond van de Luchtvaartwet geen nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen plaatsvinden;
* 40 Ke-contour (behorende bij de 35 Ke-geluidszone): worden bestaande geluids-
gevoelige bestemmingen van geluidsisolatie voorzien;
* 65 Ke of hoger: wordt een woning aan de woonbestemming onttrokken;
bij Bkl-contouren vindt geen isolatie plaats en worden er geen woningen onttrokken aan de woonbestemming;
* binnen de 47 Bkl-contour mag op grond van de Luchtvaartwet geen nieuwbouw van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen plaatsvinden;
* binnen de 57 Bkl contour (behorende bij de 47 Bkl-contour) mag onder voorwaarden her- of nieuwbouw plaatsvinden niet zijnde woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen.
Bij de invoering van de nieuwe luchtvaartwet zullen de normen en instrumenten meer worden gericht op de daadwerkelijke geluidsbelasting. Deze normen en instrumenten zullen in verordeningen en vergunningen worden geïmplementeerd.
Het rijk maakt een wettelijk kader voor de normering en beoordeling van de externe veiligheid rond luchthavens. Dit kader zal voorkomen dat er nieuwe kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour worden gebouwd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt hetzelfde niveau als richtwaarde, maar er kan bij 'gewichtige redenen' ook op minder veilige locaties nieuwbouw plaatsvinden. De provincie is van mening dat het bij de toepassing van deze regeling niet uitmaakt of de nieuwe ontwikkeling gepland is op of net buiten het aangewezen terrein van de luchthaven, omdat voor beide gebieden dezelfde risicogrenzen worden aangehouden.
De essentie van adequate handhaving is dat controle plaatsvindt op basis van het daadwerkelijke gebruik en feitelijke vliegroutes. Een vluchtvolgsysteem, waarmee via radar de vliegroute van ieder vliegtuig kan worden geregistreerd en dat kan worden gebruikt bij de toetsing aan de geldende geluidgrenswaarden, wordt hierbij onontbeerlijk geacht. De financiering van dit systeem is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk en luchthaven.
Per 1 januari 2007 wordt het bevoegd gezag voor regionale en kleine luchthavens overgedragen aan de provincies. De luchthaven Lelystad heeft vooralsnog een nationale status. Over de definitieve toekenning van de nationale of regionale status is door het rijk nog geen besluit genomen. Indien de regionale status wordt toegekend neemt de provincie in het kader van de overdracht van bevoegdheden de genoemde randvoorwaarden van de PKB over. In de omgeving van luchthaven Lelystad geldt een obstakelvrije zone. Deze is indicatief opgenomen in figuur 8. Indien het bevoegd gezag van de luchthaven overgaat naar de provincie zal de obstakelvrije zone in een door de provincie opgesteld luchthavenbesluit worden opgenomen.
Kleine luchthavens en militair laagvlieggebied
Behalve de regionale luchthaven Lelystad zijn er in Flevoland twee zweefvliegterreinen (in de categorie kleine luchthavens) bij Kraggenburg en Biddinghuizen. Voor de kleine luchthavens geldt dat de provincie het bevoegd gezag per 1 januari 2007 overneemt van het rijk en nadere gebruiksbepalingen in een luchthavenregeling kan opnemen. Over het aanwijzen van onder andere obstakelvrije zones voor de beide zweefvliegterreinen zal de provincie zich, na overdracht van de bevoegdheden, nader beraden.
Door het rijk is indicatief een laagvlieggebied voor militaire helikopters aan de oostzijde van Oostelijk Flevoland aangewezen. De nader te bepalen omhullende obstakelvrije zones voor de zweefvliegterreinen en de contour van het militaire laagvlieggebied zijn indicatief opgenomen in figuur 8.
Let op: dit beleid is uitgewerkt in de (klik hier voor meer informatie) Uitwerking 9 Nota Luchtvaartterreinen
Straalpaden en hoofdtransportleidingen
In Figuur 9 Hoofdtransportleidingen (indicatief)zijn straalpaden en het net van bovenlokale hoofdtransportleidingen aangegeven. De verschillende bovenlokale hoofdtransportleidingen zijn om redenen van integrale veiligheid indicatief aangegeven. De leidingen hebben specifieke externe veiligheids- en beschermingszones met daarbij horende bebouwingsrandvoorwaarden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de betreffende beheerders van de hoofdtransportleidingen.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de
Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Het Omgevingsplan geeft de functies van (onderdelen van) het watersysteem weer. De functies beschrijven de bestemming in waterhuishoudkundige zin van het op en in de bodem vrij aanwezige water (het watersysteem), met het oog op de daarbij betrokken belangen. De functies maken duidelijk welke waterhuishoudkundige eisen van toepassing zijn. De functie-eisen kunnen zowel betrekking hebben op de (grond)waterkwaliteit en -kwantiteit, als op de inrichting en het beheer van oevers, waterbodems en waterhuishoudkundige infrastructuur. De functies en doelen zijn weergegeven op Figuur 10 Functies en doelen water. De toegekende functies zijn richtinggevend voor de taakuitoefening voor alle bij de waterhuishouding betrokken instanties. Dat wil onder meer zeggen dat de waterbeheerders de zorgplicht hebben om door middel van het waterhuishoudkundige beheer de toegekende functies en het daarbij behorende eisenpakket te (helpen) realiseren. Het waterschap kan in haar waterbeheerplan meer in detail functies aangeven en/of uitwerken voor de afzonderlijke wateren of delen daarvan.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Waterbeheer is een gezamenlijk domein van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. In de Waterwet ligt grotendeels vast hoe de taken in het waterbeheer zijn verdeeld. In het Bestuursakkoord Water (2011) zijn de verantwoordelijkheden nog scherper toebedeeld: per taak is er één kaderstellende overheid en één uitvoerende overheid. De focus van de provincie ligt op de kaderstelling voor het regionale watersysteem. Kortweg gaat het hierbij om het binnendijks aanwezige oppervlaktewater, grondwater en de buitendijks gelegen waterkeringen. Het Rijk is kaderstellend voor de primaire waterkeringen (de dijken om Flevoland heen) en de rijkswateren, zoals het IJsselmeer, Markermeer en het Veluwemeer. In de rol van gebiedsregisseur richt de provincie zich op de ruimtelijke inpassing en het zoeken naar synergie met andere belangen (bijvoorbeeld natuur, wonen, recreatie).
Kadersteller
De provincie heeft een sturende rol met betrekking tot de uitvoering van het watersysteembeheer door Waterschap Zuiderzeeland. Vanuit deze hoedanigheid stelt zij strategische beleidsdoelen en gekwantificeerde beleidsopgaven vast voor het regionale watersysteem. De doelen worden gesteld op hoofdlijnen, maar wel zodanig dat het waterschap er in zijn maatregelenprogramma (waterbeheerplan) operationele doelen uit kan afleiden.
De normen voor het regionale watersysteem liggen zoals bepaald in de Waterwet vast in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland. Provinciale Staten wijzen daarin regionale waterkeringen aan met daaraan gekoppeld een veiligheidsnorm. De verordening bevat tevens de normen voor wateroverlast.
Vanuit de kaderstellende rol houdt de provincie toezicht op het waterschap. Zij zien toe of het waterschap bij zijn taakuitoefening voldoende invulling geeft aan de door Europa, het Rijk en de provincie gestelde doelen.
Gebiedsregisseur
Naast het stellen van de doelen voor het regionale watersysteem heeft de provincie de brede opdracht om als gebiedsregisseur en gebiedsontwikkelaar mede zorg te dragen voor het ontstaan van een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving die voorziet in de maatschappelijke behoeften (wonen, werken, natuur, bereikbaarheid) waarbij voldoende rekening wordt gehouden met het regionale watersysteem. De rol van gebiedsregisseur kan bestaan uit het initiëren van projecten, regievoering, beschikbaar stellen van kennis of het bij elkaar brengen van partijen. De inzet van de provincie kan per geval verschillen.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Flevoland is en blijft goed beschermd tegen overstromingen door de sterke dijken die bij de inpoldering zijn gebouwd. Echter, door de groei van de bevolking en economie weerspiegelt de huidige normering de beschermde waarden achter de waterkeringen onvoldoende. In het kader van het Deltaprogramma wordt er tot 2050 gewerkt aan het verhogen van de veiligheid, met een nieuwe methodiek en nieuwe normen voor waterveiligheid. Het doel is een basisveiligheid voor iedereen achter de dijk en het voorkomen van maatschappelijke ontwrichting. De normering wordt gebaseerd op een optimale verhouding tussen de kosten voor dijkversterking en maatschappelijke baten. Met sterke dijken wordt maatschappelijke ontwrichting nu en in de toekomst voorkomen.
Het Rijk kiest ervoor om het gemiddeld winterpeil in het IJsselmeer tot 2050 niet mee te laten stijgen met de zeespiegel. Waterafvoer naar de Waddenzee wordt veiliggesteld door middel van een combinatie van pompen en spuien. De provincie Flevoland gaat er van uit dat spuien en pompen ook op langere termijn, na 2050, de oplossing bieden voor de verwachte zeespiegelstijging.
Ontwikkelingen in bijvoorbeeld techniek, klimaat en maatschappij kunnen ervoor zorgen dat de toekomst er anders uit gaat zien. Hierdoor kan een winterpeilstijging in het IJsselmeer toch aan de orde blijken. De provincie zal bij ontwikkelingen op en bij de dijken initiatiefnemers wijzen op deze onzekere toekomst. Afhankelijk van het initiatief kan dan worden bekeken hoe hierop geanticipeerd wordt. Voor het Markermeer, IJmeer en de Randmeren is een stijging niet aan de orde. Deze ontkoppeling is vastgelegd in het Nationaal Waterplan. Een eventuele waterstandsverandering van het IJsselmeer heeft hierdoor geen effect op de belasting van de betreffende waterkeringen.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Flevoland wil zijn dijken veilig houden en in de toekomst versterken. Tegelijkertijd bestaat er een brede wens vanuit diverse belanghebbenden om de kustzone rondom de dijken ruimtelijk en economisch te ontwikkelen. De provincie Flevoland wil werken aan synergie bij dijkversterkingen. Het verbreden van de opgave door andere belangen aan deze projecten te koppelen is belangrijk voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Flevoland, waarbij de veiligheid uiteraard te allen tijde gegarandeerd moet blijven. Door samenwerking kunnen bestaande ideeën groeien naar reële projecten, en ontstaan win-win situaties waarin waterveiligheid en andere maatschappelijke doelen elkaar versterken. De provincie vindt het daarom belangrijk dat de initiatiefnemer afweegt of andere plannen, maatregelen of doelen in de regio meegenomen kunnen worden in een integrale oplossing voor een dijkversterking.
Voor het aanpassen of versterken van de primaire waterkeringen stelt de beheerder een projectplan op dat moet worden goedgekeurd door de provincie. Bij deze goedkeuring toetst de provincie het plan aan de wettelijke eisen en het algemeen belang.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De meerlaagsveiligheidbenadering werkt in drie ‘lagen’ aan de bescherming tegen overstromingen. De eerste laag is preventie door dijken: het voorkómen van een overstroming. Een overstroming is echter nooit uit te sluiten. De tweede en derde laag zijn dan ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming. De tweede laag richt zich op het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting. De derde laag betreft de organisatorische voorbereiding op een mogelijke overstroming (rampenbeheersing). Dijken zijn de belangrijkste bescherming voor de Flevolandse polders. Vanwege de grote overstromingsdiepte en de bestaande bebouwing op polderniveau biedt de ruimtelijke inrichtingslaag weinig mogelijkheden als het erom gaat de bedreiging vanuit het buitenwater het hoofd te bieden. In de buitendijkse gebieden zijn er door de hoge ligging wel kansen voor de meerlaagsveiligheid.
Op het gebied van rampenbestrijding wil de provincie optimale benutting van de huidige mogelijkheden stimuleren. Organisatie van rampenbestrijding blijft altijd nodig omdat de polders onder zeeniveau liggen. De goede bescherming door de dijken zorgt voor een kleine kans op een overstroming. Grote investeringen in middelen voor rampenbestrijding liggen hierom niet voor de hand. Flevoland moet uiteraard wel voorbereid zijn op de vraag wat er gedaan kan worden als het toch misgaat. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de Veiligheidsregio en is de zelfredzaamheid van burgers een aandachtspunt.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiële herziening Omgevingsplan Water 2015
De waterkerende voorzieningen rond de bestaande buitendijkse gebieden met bebouwing zijn door de provincie in de Verordening voor de fysieke leefomgeving aangewezen als regionale waterkering. Hierin zijn ook de bijbehorende normen vastgelegd. Voor de tien belangrijkste bestaande buitendijkse gebieden (figuur 1 (let op dit is een nieuwe figuur)) verandert er niets en voldoen de keringen in 2015 aan de normen. Het waterveiligheidsbeleid in de overige en nieuw te ontwikkelen buitendijkse gebieden wordt heroverwogen. Het nieuwe beleid wordt vastgelegd in een uitwerking van het Omgevingsplan. Voor nieuwe buitendijkse gebieden gelden de volgende uitgangspunten:
De Knardijk is een regionale compartimenteringskering en heeft in de huidige toestand een vertragende werking bij een overstroming. Dit biedt de mogelijkheid om te evacueren. De nieuwe normeringsystematiek kan de opgave voor de Knardijk beïnvloeden. Een besluit om al dan niet een norm voor de Knardijk vast te stellen wordt daarom in 2018 genomen na de Deltabeslissing waterveiligheid. Op dat moment worden verdere afwegingen gemaakt over de mate van de waterveiligheidsfunctie in relatie tot de ruimte voor andere functies, zoals het benutten van de EHS-waarde door bijvoorbeeld beplanting toe te laten op de kering. De Knardijk moet bij normering uiterlijk in 2021 aan de norm voldoen.
In het kader van de Deltabeslissing waterveiligheid onderzoekt het Rijk momenteel het belang en de passende normering van de keringen langs de randmeren. Wanneer het Rijk deze dijken aanmerkt als regionale waterkeringen, zal de provincie deze als zodanig moeten aanwijzen en hiervoor normen moeten vastleggen.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 4 Partiele herziening Water - hoofdrapport
Let op: deze tekst is tevens aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De provincie streeft naar een robuust watersysteem. Dit systeem is optimaal ingericht om voldoende water te bevatten, zonder te veel risico te lopen op wateroverlast. Het systeem is in staat om variaties in droge en natte periodes op te vangen. De variatie in nattere en drogere omstandigheden zal in de toekomst toenemen, zowel in de tijd als in plaats. De wateropgave wordt in Flevoland vooral veroorzaakt door de bodemdaling en in mindere mate door klimaatverandering. Bodemdaling zorgt voor diepere plekken in de polder, waar de grondwaterstand ondieper wordt. Klimaatverandering zorgt voor een grotere kans op zwaardere buien en langere droge periodes. Het beleid van de provincie is erop gericht goede omstandigheden te creëren voor de functies en tegelijkertijd een veerkrachtig systeem te behouden. Dat betekent dat een zorgvuldige afweging gemaakt moet worden tussen na te streven doelen, maatregelen, maatschappelijke kosten en baten en duurzaamheidsaspecten.
Het waterschap heeft het watersysteem in 2012 getoetst (figuur 2). Op dit moment voldoet zo’n 99% van het provinciale grondgebied aan de Flevolandse norm. In Zuidelijk en Oostelijk Flevoland zijn op korte termijn (tot 2024) geen maatregelen nodig. Voor Noordelijk Flevoland ligt de situatie anders. Net als tijdens de vorige watersysteemtoets in 2006/2007 is hier sprake van een wateropgave: in de huidige situatie met een omvang van 170 hectare en in 2024 naar verwachting zo'n 600 hectare. Voor het zichtjaar 2050 wordt in de bodemdalingsgebieden in geheel Flevoland een verdere toename verwacht (figuur 3). Ook in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland (bij Almere) wordt dan een wateropgave berekend. De wateropgave betreft niet alleen wateroverlast bij extreme neerslag. Ook in de dagelijkse praktijk doen zich toenemende problemen voor vanwege de geringere drooglegging en daardoor hogere grondwaterstand. De wateropgave voor wateroverlast in de huidige situatie is naar verwachting niet tegen maatschappelijk redelijke kosten op te lossen. Bovendien biedt het voldoen aan de normen door het oplossen van de wateroverlast in extreme situaties geen oplossing voor de geringe drooglegging in de dagelijkse situatie.
Deze ontwikkelingen nopen tot een heroriëntatie op het beleid. Het streven naar een watersysteem waar maximale ontwikkelingsmogelijkheden binnen de functies het uitgangspunt zijn, is niet overal in Flevoland vol te houden.
Wateroverlastnorm
In extreme situaties kan het watersysteem de gevallen neerslag niet opvangen en afvoeren. In die situaties treedt wateroverlast op. De norm richt zich op de functie van het gebied, zoals vastgelegd in het Omgevingsplan: agrarisch, stedelijk of natuur (figuur 1).
Het idee achter de Flevolandse wateroverlastnorm is dat productie van landbouwgewassen overal in Flevoland moet kunnen plaatsvinden. Door de verdergaande bodemdaling is dit op termijn niet overal meer tegen redelijke kosten te realiseren. Op den duur zal het landgebruik in een beperkt maar groeiend aantal gebieden zich moeten richten op de nattere omstandigheden. Dit is aanleiding om de Flevolandse norm voor wateroverlast te heroverwegen. De provincie gaat vanaf 2016 in samenspraak met waterschap en gemeenten de wateroverlastnorm evalueren. Een andere aanleiding om de norm te heroverwegen is de afweging tussen het risico op wateroverlast enerzijds en de wens het archeologisch erfgoed (zoals Schokland) te behouden anderzijds. Tenslotte zijn ook de ontwikkelingen in Almere Oosterwold (zie kader) relevant voor de normering.
Almere Oosterwold
In Almere Oosterwold wordt op een nieuwe manier omgegaan met stadsontwikkeling. Buiten de bestaande bebouwde kom ontwikkelt zich geleidelijk een landschap met zowel stedelijke als landelijke kenmerken. Het huidige beleid, dat is toegesneden op een monofunctionele ontwikkeling (hetzij landelijk, hetzij stedelijk) wordt losgelaten. Hierdoor ontstaan er nieuwe situaties met betrekking tot de regelgeving voor riolering en de normering voor wateroverlast. Mensen krijgen meer eigen verantwoordelijkheid bij het ontwikkelen van hun kavel. Dit betekent dat de koper zelf zijn erf op voldoende hoogte moet brengen om aan de norm voor stedelijke wateroverlast te kunnen voldoen en zelf voor compensatie van verhard oppervlak dient te zorgen. De ontwikkeling van Oosterwold zal in 2017 worden geëvalueerd.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 4 Partiele herziening Water - hoofdrapport
Let op: deze tekst is tevens aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Schoon water biedt een belangrijke meerwaarde aan functies als wonen, agrarisch gebruik, recreatie en natuur. Mensen genieten van schoon water en hechten er veel waarde aan om dit voor de toekomst te behouden. Schoon water is ook een economische factor van belang. Water bepaalt mede de kwaliteit van onze leefomgeving, nu en voor toekomstige generaties. Een omgeving die prettig is om te wonen en te leven, die een drager is voor economische activiteiten en die voldoende veerkracht heeft. De provincie streeft naar mooi en schoon water als voorwaarde voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.
Bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn oppervlaktewaterlichamen aangewezen (zie figuur 4). Bij het afbakenen hiervan is een ondergrens gehanteerd van ten minste 10 km2 voedingsgebied of 50 hectare wateroppervlak. In Flevoland zijn dat de vaarten, grote plassen en tochten. Daarnaast zijn er ‘overige wateren’ die niet onder de KRW vallen. In Flevoland betreft het de stedelijke wateren, wateren op gronden van terreinbeherende instanties en de (kavel)sloten. In totaal omvat het aandeel overige wateren circa 30% van de Flevolandse oppervlaktewateren. Voor de KRW-waterlichamen zijn in 2009 ecologische doelen vastgesteld die in 2027 behaald moeten zijn. Voor de overige wateren zijn nog geen doelen vastgesteld. De ecologische doelen voor de overige wateren zullen in 2019 zijn afgeleid.
In Nederland zijn de normen voor chemische stoffen vastgelegd in het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water en de Ministeriële Regeling kaderrichtlijn water. De hierin opgenomen normen zijn van toepassing op alle oppervlaktewateren. De specifiek verontreinigende stoffen spelen een rol bij de bepaling van de toestand van de waterlichamen. Het bereiken van de doelstellingen is afhankelijk van het generieke mestbeleid en de aanpak van diffuse bronnen en prioritaire- en Rijnafhankelijke stoffen. Voor een groot aantal stoffen zijn er geen normen. Microplastics, medicijnresten afkomstig van zowel humaan als veterinair gebruik en resistente bacteriën in oppervlaktewater vormen in toenemende mate een gezondheidsrisico. Voor deze stoffen is aanvullend rijksbeleid nodig. De provincie zal daarnaast bij het Rijk blijvend de aandacht vragen voor de problemen in grond- en oppervlaktewater als gevolg van de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die zich, ondanks reeds uitgevoerd beleid en getroffen maatregelen, nog steeds voordoen en ook met het nieuwe beleid uit de Tweede nota duurzame gewasbescherming 2013-2023 naar verwachting niet zullen zijn weggenomen. Het verder terugdringen van de belasting van grond- en oppervlaktewater door gewasbeschermingsmiddelen is nodig voor ecologisch gezond water en het duurzaam beschikbaar blijven van bronnen voor de drinkwatervoorziening. Het Actieplan Bodem en Water levert hier een bijdrage aan.
Voor inwoners en bedrijven is een schone, veilige en aantrekkelijke leefomgeving belangrijk. De opgave is om de schone en innovatieve voorsprong die Flevoland heeft te behouden en spaarzaam met de milieuruimte om te gaan. Hierbij speelt het begrip 'ontkoppeling' een rol. Van ontkoppeling is sprake wanneer de economie harder groeit dan de milieudruk toeneemt. Absolute ontkoppeling wordt bereikt als de milieudruk bij economische groei zelfs in absolute zin afneemt. In Tabel 5 Ontkoppelingsontwikkeling naar milieuthema is gedifferentieerd naar milieuthema de autonome en bij huidig beleid optredende ontkoppelingsontwikkeling weergegeven. De provincie legt deze autonoom optredende ontkoppelingsontwikkeling vast als ambitieniveau.
Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid is gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Deze doelen worden gediend door de stedelijke ontwikkeling van de kernen te bundelen waarmee nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt tevens de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.
Op Figuur 11 Stedelijk gebied is de begrenzing van het stedelijk gebied tot 2015 aangegeven. Deze figuur wordt gebruikt bij de toetsing van ruimtelijke plannen. Het stedelijk gebied omvat zowel (bestaand en toekomstig) bebouwd als onbebouwd gebied en biedt ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Tevens worden voor de periode na 2015 de zoekrichtingen voor stedelijke ontwikkelingen aangegeven.
De gemeenten nemen bij de ontwikkeling van het stedelijke gebied het initiatief. Plannen voor uitbreiding worden in samenhang met herstructurering van het bestaande bebouwd gebied opgepakt. De stedelijke gebieden zijn zodanig begrensd dat deze voldoende ruimte bieden voor gemeenten om risico's in de uitvoering op te kunnen vangen en een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken. De provincie draagt zorg voor een evenwichtige ontwikkeling op regionaal niveau. Zij richt zich daarbij vooral op de onderlinge verbanden tussen de hoofdkernen, rekening houdend met de positie van die kernen in hun stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur. De provincie bevordert afstemming over woon- en werkmilieus en voorzieningen, uitgaande van een integrale benadering van het stedelijke gebied en het provinciale bundelingbeleid.
Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene principes:
* De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
* Bij stedelijke uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de kernen wordt ondersteund.
* Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de in Figuur 11 Stedelijk gebied aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten. Op deze regel kan in het kader van verweving op experimentele basis een uitzondering worden gemaakt als in een, tussen gebiedspartners overeengekomen integraal ruimtelijk ontwerp wordt aangetoond dat het nieuwe cluster een wezenlijk onderdeel uitmaakt van een beoogde integrale kwaliteitsimpuls voor het betreffende gebied (zie verder in paragraaf 5.1).
* Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
* De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
* Permanente bewoning van recreatiewoningen in het buitengebied wordt uitgesloten.
De vitaliteit van steden en dorpen wordt mede bepaald door het voorzieningen- en werkgelegenheidsaanbod binnen de stedelijke hoofdstructuur waarin de steden en dorpen functioneren. Van belang is dat de Flevolandse steden en dorpen hierin een eigenstandige positie hebben. Dit betekent een compleet basisaanbod van voorzieningen in de hoofdkernen. Voor de overige kernen geldt dat het voorzieningenniveau en het aanbod van werkgelegenheid compleet moet zijn in samenhang met kernen in de nabijheid. Om voldoende draagvlak voor het ontwikkelen van het gewenste voorzieningenniveau in de hoofdkernen te bereiken wordt voldoende ruimte geboden voor daarmee samenhangende groei van het stedelijk gebied. De ruimtebehoefte van wonen en werken vanuit het 'oude land' wordt primair opgevangen in de steden Almere en Lelystad. Daarbij gaat het om stedelijke ontwikkeling met een (boven) regionale betekenis, bijvoorbeeld ten aanzien van regionale bedrijventerreinen en bovenlokale voorzieningen.
De kern Dronten heeft een verzorgingsfunctie voor het omliggende gebied. De aanleg van de Hanzelijn en N23 en de ontwikkelingen in de zuidelijke IJsseldelta bij Kampen leiden tot versterking van de positie van de kern in relatie tot de netwerkstad Zwolle-Kampen binnen het bredere verband van de West-Oost as. Dit biedt goede mogelijkheden voor een voortgaande groei van de kern Dronten. Emmeloord heeft een verzorgingsfunctie voor Noordelijk Flevoland. De beoogde aanleg van de Zuiderzeelijn en het op termijn opwaarderen van de N50 naar een A50 zal de positie van Emmeloord in haar omgeving versterken. Een mogelijke opvang in Emmeloord van mensen van buiten het gebied is gerelateerd aan deze versterking en aan het draagvlak voor voorzieningen. Zeewolde heeft een beperkte groei in verband met de ontwikkelingsfase van de gemeente en de functie in de regio. Urk voorziet in de opvang van de eigen inwoners en van lokale en op de visserij georiënteerde bedrijvigheid.
De vertaling van deze uitgangspunten in stedelijke profielen staat in paragraaf 4.1.6. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied.
De afspraken met het rijk over de omvang van de woningbouw in de periode tot 2010 zullen leiden tot een inwoneraantal van 400.000 in 2010. Daarna zal de autonome ontwikkeling, met een jaarlijkse groei van ruim 2.000 woningen, leiden tot maximaal 500.000 inwoners in 2030. Gezien de ontwikkelingsruimte van de gemeenten is een inwonertal van circa 650.000 mensen evenwel inpasbaar. Dan is een bouwproductie nodig van circa 5.600 woningen per jaar in de periode 2010-2030. De bevolkingsontwikkeling bij dit hoge groeiscenario is maatgevend voor de ruimte die in dit plan wordt gereserveerd voor woningbouw, infrastructuur, regionale economie en voorzieningen.
Het in balans houden van uitbreiding en herstructurering is de basis voor een kwaliteitsslag voor het gehele bebouwde gebied. Een goede woonkwaliteit voor iedereen is het uitgangspunt. Naast de woning zelf is daarbij ook de woonomgeving belangrijk. Het gaat om kwaliteiten als voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en een schone omgeving. De herstructurering wordt zo mogelijk gestimuleerd door inzet van rijksmiddelen voor stedelijke vernieuwing (Grafiek 3 Omvang woningvoorraad Flevoland).
De partijen die op de woningmarkt opereren, stemmen uitbreiding en aanpassing van de woningvoorraad af op de regionale woningmarktsituatie. De kwaliteit van het wonen is een belangrijke concurrentiefactor tussen regio's. In de afgelopen decennia is er in Flevoland te weinig gedifferentieerd gebouwd. De nadruk heeft altijd gelegen op ruime eengezinswoningen. Hoewel Flevoland ook in de komende periode nog een opvangtaak voor andere delen van Nederland zal behouden, komt de woningbehoefte van de huidige inwoners steeds nadrukkelijker op de voorgrond te staan.
De kwantitatieve eigen woningbehoefte vraagt om een jaarlijkse toevoeging van ruim 2000 woningen. Bij deze toevoeging moet rekening gehouden worden met de specifieke behoeften van ouderen, alleenstaanden en starters, omdat de bestaande woningvoorraad daar onvoldoende aan tegemoet komt. Daarnaast is er behoefte aan landelijk wonen nabij de stad. Daar kan in beperkte mate in worden voorzien in de vorm van verweving van functies in het landelijk gebied.
Naast de bouw van nieuwe woningen wordt het behoud van kwaliteit van de bestaande woningvoorraad steeds belangrijker. Een deel van het bestaande bebouwde gebied is aan herstructurering toe. Vooral in de wat oudere wijken moet de bestaande woningvoorraad en de zorginfrastructuur worden aangepast. De combinatie van de uitbreidingsopgave met de herstructureringsopgave biedt de mogelijkheid in te spelen op de veranderende en meer gedifferentieerde behoefte aan woningen en andere functies. Via verdergaande verweving op wijk- en buurtniveau ontstaan goede mogelijkheden voor combinaties van wonen en werken. Invulling hiervan is primair een gemeentelijke aangelegenheid. Bij Almere en Lelystad is behoefte aan specifieke woonmilieus. De ontwikkeling van waterfronten kan hieraan bijdragen. Voor geheel Flevoland is dit uitgewerkt in de Woonvisie Flevoland. Kernpunten uit de Woonvisie zijn:
* huisvesting voor kleinere huishoudens;
* het voldoen aan de behoefte aan goedkopere betaalbare (huur)woningen voor
starters, statushouders en andere groepen met een krappe beurs;
* het inlopen van de tekorten aan woonzorgvormen voor mensen met een beperking, ouderen en andere zorgbehoevenden. Voor deze woonzorgvormen is de nabijheid
van verschillende voorzieningen gewenst;
* differentiatie van woonmilieus;
* het mengen van wonen, voorzieningen en werken.
De provincie houdt op grond van de Huisvestingswet toezicht op de mate waarin gemeenten voldoen aan hun taakstelling voor de huisvesting van statushouders. Voor het overige vervult de provincie een ondersteunende en gebiedsvertegenwoordigende rol gericht op:
* afstemming tussen de gemeenten;
* de huisvesting van kwetsbare groepen in de samenleving;
* het actief monitoren van veranderingen in de woningvoorraad;
* gemeenten, corporaties en marktpartijen stimuleren en ondersteunen bij de duurzame uitvoering van woon- en bouwplannen.
De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. De ervaring leert dat er een ruime voorbereidingstijd aan voorafgaat. Het is daarom van belang de planning af te stemmen op een meerjarig toekomstperspectief (weergegeven in de Strategische Visie Werklocaties), niet alleen binnen de provincie, maar ook bijvoorbeeld binnen de Noordvleugel. De provincie vervult hiervoor vooral een faciliterende, ondersteunende en gebiedsvertegenwoordigende rol. Met haar locatiebeleid nodigt de provincie de gemeenten uit om de variëteit en spreiding van werklocaties te concretiseren, afgestemd op de behoeften van de verschillende soorten bedrijven en instellingen. De gemeenten moeten rekening houden met elkaars plannen. Voor Oostelijk en Zuidelijk Flevoland zijn de komende jaren omvangrijke bedrijventerreinen gepland. De provincie wil dat er tussen de vier betrokken gemeenten afspraken komen over segmentering en fasering. Ook dient afstemming plaats te vinden met de Noordvleugel. De provincie wil zich hierin nadrukkelijker manifesteren als gebiedsregisseur en neemt het voortouw om met de vier betrokken gemeenten een stuurgroep op te zetten. Afspraken over prijsbeleid en eventueel ruimtelijke vestigingsplaatseisen kunnen een vervolgstap zijn.
De ruimtelijke reservering van werklocaties moet zodanig zijn dat de door de provincie beoogde werkgelegenheid geaccommodeerd kan worden. Binnen de begrenzing stedelijk gebied 2015 inFiguur 11 Stedelijk gebied is daarmee rekening gehouden. Voor de periode tot 2030 zijn in deze figuur zoekrichtingen voor ontwikkeling aangegeven om te kunnen voorzien in 500 hectare aan nieuw bedrijventerrein. De ontwikkeling van de werklocaties A6/A27 en de luchthaven Lelystad/Larserpoort is van (boven-)regionaal belang. Deze maken onderdeel uit van resp. de speerpuntgebieden Almere en luchthaven Lelystad. De provincie wil via de speerpuntgebieden actief betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze bedrijventerreinen. Tijdig herstructureren van bestaande bedrijventerreinen draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik en voorkomt onnodige extra uitleglocaties.
Het vervoer en overslag van goederen over water en op het land kan een belangrijke bijdrage leveren aan het in stand houden van een goed vestigingsmilieu in Flevoland. De provincie wil zich inspannen om nieuwe weg-water overslaglocaties binnen de in Figuur 6 Streefbeeld vaarwegen en goederenvervoer 2015 aangegeven zoekgebieden mogelijk te maken. Voor alle locaties geldt dat nog beoordeeld moet worden hoe ze binnen de natuurregelgeving gerealiseerd kunnen worden. Op het land ontstaat op langere termijn in Almere een weg-spoor overslagmogelijkheid op het bedrijventerrein A6/A27. Het goederenvervoer over water kan vanwege toegenomen efficiëntie van de binnenvaart op de korte termijn van belang worden. Door het sterk toegenomen gemiddelde tonnage van een binnenschip, komen voor goederenvervoer over water vrijwel uitsluitend buitendijks gelegen overslagmogelijkheden in aanmerking. Hierbij zijn in beginsel twee locaties in Almere en één in Lelystad in beeld. Laatstgenoemde locatie is op termijn ook geschikt als overslagpunt weg-water-spoor. De provincie stimuleert de gemeenten, betrokken havenautoriteiten en het bedrijfsleven op korte termijn tot tijdelijke en voor 2012 tot tenminste twee definitieve overslagmogelijkheden in Flevoland te komen.
De voorraad aan kantoorruimte en de plannen voor kantoorontwikkeling voorzien voor Almere en Lelystad ruimschoots in de behoefte op lange termijn. In Dronten, Noordoostpolder, Urk en Zeewolde wordt capaciteitsuitbreiding voorzien met het oog op de te verwachten verschuiving in de economische structuur naar de dienstensector. Overschotten doen zich in deze gemeenten veel minder voor, omdat voornamelijk in opdracht van eindgebruikers wordt gebouwd. Werklocaties vormen onderdeel van het stedelijk gebied als aangegeven in Figuur 11 Stedelijk gebied.
Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen.
Het locatiebeleid draagt bij aan meerdere doelstellingen:
* versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland;
* beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer en fiets;
* efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen;
* verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is.
Het locatiebeleid geldt voor het in Figuur 11 Stedelijk gebied aangegeven gebied. Er is een indeling in zeven provinciale locatietypen, onderverdeeld in drie categorieën te weten centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus en specifieke werkmilieus. In centrummilieus vindt concentratie plaats van arbeids- en bezoekersintensieve functies in combinatie met wonen, goede bereikbaarheid per auto en in de directe nabijheid van openbaarvervoersknooppunten. Bij gemengde woonwerkmilieus is het beleid gericht op functiemenging van wonen en werken, waarbij de woonfunctie overheersend is.
Ter beperking van milieuhinder en mobiliteit mogen alleen kleinschalige werkfuncties met een lokale betekenis zich hier vestigen. Specifieke werkmilieus zijn bedoeld voor bedrijven die vanwege de schaal en het functioneren niet gecombineerd kunnen worden met andere woon- en werkfuncties. Een goede verbinding met het hoofdwegennet is belangrijk. Dit geldt zeker voor bedrijven en voorzieningen met omvangrijke goederenstromen en/of met een verkeersaantrekkende werking.
Het locatiebeleid is nader uitgewerkt in de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied. Daarin wordt ingegaan op de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven, kantoren en voorzieningen met betrekking tot kantorenomvang, bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.
Vestiging van detailhandel dient uitsluitend te worden geaccommodeerd in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden. De vestiging van zogenaamde weidewinkels wordt uitgesloten. In het landelijk gebied is detailhandel wel beperkt toegestaan voor de verkoop van eigen gekweekte of vervaardigde producten of verkoop van producten met een directe binding aan bepaalde toeristisch-recreatieve voorzieningen. De detailhandelsstructuur is complementair opgebouwd naar functionele en aan locatiegebonden winkelcentra. De functie van een winkelcentrum is afhankelijk van de positie van de kernen in de (provinciale) stedelijke hoofdstructuur en de locatie binnen de kernen. Binnen de detailhandel zijn sterke veranderingen in vraag en aanbod gaande. De provincie wil daaraan ruimte bieden en bepalen waar de bovenlokale belangen liggen. Het gaat daarbij om onderzoek naar ontwikkelingen in de detailhandel zoals de opkomst van branchevervaging, megasupermarkten, grootschalige thematische ontwikkelingen (sport en vrije tijd), aan de rand van steden te vestigen winkelcentra en detailhandel vanuit groothandelsbedrijven. Dit kan leiden tot aanpassing van de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk gebied. Uitgangspunt daarbij is dat de detailhandelstructuur niet duurzaam wordt aangetast. Er dient zoveel mogelijk te worden aangesloten op bestaande detailhandelconcentraties. Als dat niet mogelijk is, zal op plekken in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden ruimte worden geboden.
De provincie wil bij de ontwikkeling van bedrijvigheid rekening houden met de karakteristieken van de individuele gemeenten en tot maatwerk komen. Daarom is met de gemeenten afgesproken dat ze een Gemeentelijke visie op het Vestigingsbeleid (GVV) opstellen. Een GVV is een strategische visie op werklocaties, waarin voor bestaande en toekomstige werklocaties het beoogde locatietype is opgenomen. Per werklocatie wordt een profiel geschetst van de typen bedrijvigheid die er gevestigd kunnen worden en hoe de toetsingscriteria per locatietype zijn uitgewerkt. Een GVV, waarvan Gedeputeerde Staten hebben geconstateerd dat deze voldoet aan het provinciale beleid, is in beginsel bepalend voor het onderdeel locatiebeleid bij de beoordeling van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De gemeente zorgt voor de actualiteit van de GVV. Als richtlijn geldt dat de GVV minimaal eens in de 4 jaar wordt opgesteld met de mogelijkheid van eenmalige verlenging met nog eens vier jaar, indien bijstelling niet eerder nodig is.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 5 Partiele herziening werklocaties
Uit oogpunt van provinciaal belang wordt het beleid als volgt aangevuld.
1. Er wordt een meer vastomlijnd kader gegeven voor een Gemeentelijke Visie op de Vestigingslocaties (GVV). Dit houdt het v v volgende in.
- Er wordt inzicht verlangd in de bestaande en geplande omvang van bedrijvigheid. Per locatie dient aangegevente worden welke locatietype(n) het betreft en welke typen bedrijven zich kunnen vestigen. Hierover dient afstemming tussen de gemeenten plaats te vinden;
- Voor het aanwijzen van vestigingslocaties moet de SER-ladder (eerst intensiveren en herstructureren, dan pas nieuwe locaties ontwikkelen) worden toegepast. Voor elke vestigingslocatie moet de ligging, omvang en categorie worden aangegeven.
- Daarnaast worden de gemeenten nadrukkelijk gevraagd te overwegen om een herstructureringsfonds en parkmanagement op nieuwe - en zo mogelijk op bestaande - bedrijventerreinen in te stellen. Eveneens wordt de gemeenten verzocht om het opstellen van een visie op zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit te overwegen;
- De gemeenten wordt aanbevolen om in de Gemeentelijke Visie op de Vestigingslocaties (GVV) grondbeleid en beleid voor het ontwikkelen van duurzame bedrijventerreinen op te nemen.
- Het verdient de voorkeur om de GVV in een structuurvisie neer te leggen.
2. Zowel overschotten als tekorten aan bedrijventerreinen moet worden voorkomen. Hiervoor worden, rekening houdende met de afweging in het kader van de SER-ladder, in samenwerking met de gemeenten afspraken gemaakt over de omvang van nieuw aan te leggen bedrijventerreinen en kantoorlocaties (formele werklocaties)
afgezet tegen de marktvraag. Dit is voor de komende tijd neergelegd in de provinciale Visie werklocaties Flevoland 2030+ waarmee de gemeenten akkoord zijn gegaan.
3. Naast de formele werklocaties zijn de informele werklocaties van belang. De provincie wil dat daar ruimte aan geboden blijft worden. Voor een eventuele provinciale rol bij informele werklocaties is meer inzicht nodig. Het gaat daarbij om onderzoek naar de ontwikkeling van informele werklocaties.
4. De provincie hecht nadrukkelijker aan (bestuurlijke) afstemming op bovengemeentelijke schaal. Voor afstemming wordt het Portefeuillehoudersberaad Economische Zaken benut waarin de portefeuillehouders Ruimte (kunnen) participeren als ruimtelijk-economische onderwerpen geagendeerd worden.
Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Met het locatiebeleid streeft de provincie naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen.
De provincie hecht groot belang aan de completering van het digitale netwerk binnen Flevoland en naar de omliggende gebieden. Aan gemeenten wordt gevraagd zowel bij nieuw aan te leggen bedrijventerreinen als nieuwe woongebieden ruimte te reserveren voor de aanleg van infrastructurele telecommunicatievoorzieningen (ten minste mantelbuizen voor glasvezelinfrastructuur). In 2010 moeten (semi-) publieke instellingen via glasvezelringen in de centra (stadsringen) zijn ontsloten.
Op deze ringen worden nieuw te bouwen woongebieden en bedrijventerreinen aangesloten. Het streven is erop gericht dat in 2015 alle woningen in de kernen en alle instellingen aangesloten zijn.
Van gemeenten wordt gevraagd nieuwe woongebieden en nieuwe bedrijventerreinen vanaf de oplevering te voorzien van goede fietsverbindingen met het centrum van de betreffende kern en het buitengebied. Gemeenten worden gevraagd in bestemmingsplannen, bouwvergunningen en milieuvergunningen aandacht te besteden aan toepassing van mobiliteitsmanagement. Volgens het rijksbeleid is dit verplicht voor Almere, gelegen binnen het nationaal stedelijk netwerk Randstad Holland. Het parkeerbeleid is eveneens een gemeentelijke taak. Gemeenten die parkeerheffingen kennen of introduceren, stemmen onderling de parkeernormen en -tarieven af.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Onder stedelijk water wordt verstaan het onderdeel van het watersysteem binnen de grenzen van de bebouwde gebieden, aangegeven op figuur 11. De provincie Flevoland streeft naar aantrekkelijk, toegankelijk, veilig en schoon water in woongebieden, met een diversiteit aan waterplanten en -dieren en betrouwbare gebruiksmogelijkheden. De gemeenten en het waterschap hebben maatwerkovereenkomsten opgesteld, waarin de functietoekenning is overgenomen.
Water speelt een belangrijke rol bij de stedelijke ontwikkeling van Flevoland. De Ontwikkelingsvisie 2030 laat zien waar ruimte is voor nieuwe verstedelijking, in landelijk gebied, maar ook in de vorm van waterfrontontwikkeling buitendijks en op of nabij waterkeringen. Bij de planning, inrichting en vernieuwing van stedelijk gebied moet rekening worden gehouden met de kenmerken van het watersysteem. Vanwege klimaatverandering en voortgaande bodemdaling is het werken aan robuuste stedelijke watersystemen van groot belang. Een klimaatbestendig stedelijk watersysteem zorgt voor droge voeten in perioden van extreme neerslag, voldoende water ten tijde van droogte en gaat hittestress tegen.
De beschikbaarheid van goed water (neerslag en kwel) in een woongebied biedt kansen om aantrekkelijke woonmilieus te creëren, in combinatie met stedelijke ecologie. In enkele stedelijke gebieden in Flevoland zijn er goede mogelijkheden voor een waterrijke inrichting. Dit geldt vooral voor delen van Zeewolde, Urk en Lelystad. In de overige stedelijke gebieden ligt het voorkómen van contact tussen oppervlaktewater en grondwater in verband met de slechte grondwaterkwaliteit meer voor de hand. In stedelijke gebieden met ijzerrijke kwel ontstaat bruinrood, troebel en ecologisch arm stadswater dat voor de inwoners een lage belevingswaarde heeft. In deze gebieden is open water ongewenst, uitgezonderd hetgeen strikt noodzakelijk is voor ont- en afwatering. Slechts met dure maatregelen zoals aanvoeren van water of doorspoelen van de waterlopen zou in deze gebieden goed stadswater verkregen kunnen worden. Deze gebieden zijn op figuur x weergegeven als ‘stedelijk water: risico slechte waterkwaliteit’.
Als er sprake is van een wateropgave in het stedelijk gebied neemt het waterschap het initiatief om deze in overleg met de gemeente op te lossen. Het grondwaterpeil wordt afgestemd op drooglegging en stabiliteit van gebouwen, vochtvoorziening van stedelijk groen, kwelreductie in geval van slechte grondwaterkwaliteit en infiltratie en berging van hemelwater. De stedelijke groengebieden dienen vooral als recreatief uitloopgebied. Het waterbeheer van die gebieden moet afgestemd zijn op een voldoende vochtvoorziening van de groenstructuur en de recreatiedoelen.
Duurzame ontwikkeling is een concept waar verschillende dimensies in te onderkennen zijn. 'Duurzaam' staat voor een zekere bestendigheid, terwijl 'ontwikkeling' juist verandering impliceert. Het doel is een samenleving die, hoewel veranderlijk, liefst van continu hoge kwaliteit is. Het gaat om de afweging tussen ecologische, economische en sociaal-culturele aspecten van het leven, met aandacht voor lange termijneffecten en effecten elders in de wereld. Bij duurzame ontwikkeling gaat het dus om een continue belangenafweging, waarbij beslissingen zijn gestoeld op een evenwichtige en integrale afweging. In het Omgevingsplan worden integrale afwegingen gemaakt met het oog op duurzaam provinciaal beleid. Het rijk heeft vier belangrijke onderwerpen benoemd waar nog verandering nodig is om in de komende decennia naar een duurzame samenleving te kunnen groeien: de op fossiele brandstoffen ingerichte energievoorziening, de vervulling van de mobiliteitsbehoefte, de agrarische productie en de biodiversiteit.
De provincie voert waar mogelijk en waar dat past bij de beschikbare bevoegdheden en instrumenten de regie om de relatie tussen milieu en economie te versterken. Flevoland kent ook in de toekomst door haar grootschalige woongebieden en bedrijventerreinen goede kansen voor een hoge duurzaamheidambitie voor de leefbaarheidaspecten geluid en externe veiligheid, maar ook de milieu-aspecten energie/klimaat en duurzaam bouwen. Deze kansen zullen primair door de ontwikkelende partijen ontwikkeld en gefinancierd moeten worden. Naast een technologische kant zit er aan het benutten van duurzaamheidskansen ook een procesmatige kant. Die begint met de bereidheid om in een vroegtijdig stadium kansen voor duurzaamheid en samenwerking in de planvorming te betrekken. Daarbij is het essentieel oog te hebben voor de rollen en belangen van partners om duurzame ambities te bereiken. De rol van de provincie daarin is vooral signalerend (kansen in het veld kunnen benoemen), faciliterend (financieel en/of beleidsmatig) en organiserend (partijen bij elkaar brengen). Daarnaast kan de provincie op een aantal prioritaire beleidsterreinen de bovengemeentelijke regie voeren op regionaal relevante kennisontwikkeling. Zo zal de provincie vierjaarlijks een monitoringsrapportage over ontkoppeling uitbrengen. De provincie kan een brug slaan tussen gemeenten en waterschap enerzijds en de kennis in andere provincies, bij de rijksoverheid en de Europese Unie anderzijds.
De provincies steken steeds meer energie in het beoordelen van de mogelijke consequenties van Europese richtlijnen voor de regio's.
Met de gemeenten is besproken op welke wijze duurzaamheidskansen kunnen worden gerealiseerd in Flevoland. Daarbij zijn afspraken gemaakt over de rol van gemeenten en provincie. Klimaat en energie, duurzaam bouwen en geluid zijn voor Flevoland prioritaire milieuthema's. Bij de totstandkoming en uitvoering van duurzame ontwikkeling zijn ook andere partners dan de gemeenten essentieel. Zij zijn noodzakelijk om op passende wijze een bijdrage te leveren aan duurzame resultaten.
Let op: de tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 4 Partiele herziening Water - hoofdrapport
Klimaatverandering is een wereldwijd probleem en heeft onder andere gevolgen voor het waterbeheer, de landbouw en de ecologie. De provincie Flevoland heeft niet alleen een verantwoordelijkheid om deze effecten te beperken (klimaatmitigatie), maar ook om erop te anticiperen (klimaatadaptatie). De provincie wil de emissies die samenhangen met het fossiele energiegebruik (CO2) verminderen door stimulering van beperking van het energiegebruik, de opwekking van duurzame energie en het schoon en efficiënt produceren van energie. Voor de korte termijn is extra energiebesparing het meest efficiënt. Energiebesparingsmaatregelen zijn snel door te voeren, verminderen de uitstoot van CO2 en andere stoffen, beperken de afhankelijkheid van buitenlandse (fossiele) energiebronnen en verdienen zichzelf terug. De provincie Flevoland loopt in Nederland voorop met het opwekken van duurzame energie en wil deze positie behouden.
De provincie wil dat de hoeveelheid in Flevoland opgewekte duurzame energie in 2015 voorziet in minimaal 50% van de totale Flevolandse energiebehoefte (exclusief het energiegebruik voor transport) en dat ook in 2030 deze 50% nog gehaald wordt. Dit wordt bemoeilijkt door een stijgende energievraag (door groei) en de beperkt stijgende hoeveelheid opgewekte duurzame energie (niet alleen uit wind, maar ook uit andere duurzame bronnen, zoals biomassa).
De regie van het energiebeleid ligt bij het rijk, terwijl het zwaartepunt van de uitvoering bij de energieproductie en -distributiebedrijven en gemeenten ligt. De provincie stimuleert en coördineert samenwerking tussen energiebedrijven, overig bedrijfsleven, gemeenten, woningcorporaties en burgers bij de realisatie van energiebesparing en duurzame energieopwekking. De provincie stimuleert en ondersteunt proefprojecten en experimenten. Het Uitvoeringsprogramma Klimaat 2004-2007 wordt uitgevoerd met gebruikmaking van de subsidie regeling BANS(Bestuursakkoord Nieuwe Stijl)-Klimaatconvenant. De provincie stelt in 2007 een vervolg op dit programma op voor de periode 2008-2012.
De provincie zal geen medewerking verlenen aan de vestiging van kerncentrales in Flevoland, omdat met betrekking tot veiligheid en afval geen afdoende oplossingen worden geboden. Het energie-eiland bij Lelystad behoudt de functie voor de opwekking van energie. Onderzoek naar en eventuele winning van olie- en gasvoorraden behoort op het land buiten kwetsbare natuur- en milieubeschermingsgebieden in beginsel tot de mogelijkheden. Met het zoeken naar en het winnen van olie en gas vanuit de buitendijkse watergebieden wordt slechts ingestemd wanneer op basis van een milieueffectrapport is aangetoond dat er geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de belangen van waterkwaliteit, waterkwantiteit, veiligheid van waterkeringen, natuur, scheepvaart, visserij en recreatie.
Duurzame stedenbouw richt zich op het realiseren van een hoogwaardige woonkwaliteit die gepaard gaat met het voorkomen of beperken van belasting van water en milieu. De provincie zal duurzame (steden-)bouw bevorderen, in het bijzonder gericht op een efficiënte en duurzame energievoorziening, het integreren van wateropgaven in de verstedelijkingsopgave en het beperken van het gebruik en het stimuleren van hergebruik van grondstoffen. In alle drie fasen van stedenbouwkundige ontwikkeling moet voldoende aandacht worden besteed aan de kwaliteits- en milieuaspecten: in de planfase, de bouw- en inrichtingsfase en de woonfase. De gedragscode is door betrokken partners vastgelegd in het manifest 'Nieuw Flevolands Peil: goed bouwen en prettig wonen in Flevoland'. Dit manifest, opgezet met oog voor de belangen en rollen van de ondertekenaars, gaat behalve over bouwen ook nadrukkelijk over wonen. De provincie zal jaarlijks een rapportage uitbrengen over proces- en projectresultaten.
De ambitie is om in Flevoland het niveau van het Bouwbesluit ruimschoots te overtreffen. Flevoland, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland hebben in hun Bouwgrondstoffenplannen afgesproken in eigen werken secundaire grondstoffen toe te passen. De provincies stimuleren dat het gebruik van primaire grondstoffen beperkt blijft tot hoogwaardige toepassingen en dat secundaire grondstoffen of vernieuwbare grondstoffen, zoals kurk, stro en hout, uit productiebossen worden ingezet. Uit een voorbeeldproject is inmiddels gebleken dat bij woningbouwprojecten een besparing van primaire bouwmaterialen van meer dan 20% mogelijk is. In Flevoland worden locaties gezocht waar bij de bouw van in totaal ca. 200 woningen een besparing van ca. 13.000 ton grondstoffen (35%) wordt gerealiseerd. Bij aanleg, beheer en onderhoud van provinciale wegen zal 40-50% secundaire grondstoffen ingezet worden in de fundatie en de verharding.
Duurzaam bouwen heeft niet alleen betrekking op de nieuwbouw, maar evenzeer op de bestaande woningvoorraad. Vooral bij oudere huurwoningen is veel energiewinst te behalen. De provincie wil hierover met corporaties afspraken maken. Hierbij wordt gezocht naar synergie met ontwikkelingen bij de nieuwbouw, bijvoorbeeld op het gebied van de inzet van zonneboilers. Een aanzienlijk deel van de bestaande woningvoorraad is al aangesloten op een stadsverwarmingnet en dit kan binnen de steden en dorpen worden uitgebreid. Bij woningen die niet op stadsverwarming aangesloten kunnen worden, kan worden ingezet op elektrische warmtepompen en lokale productie van duurzame warmte via zonneboilers. De provincie acht een toename van het vermogen van warmte/koude opslaginstallaties in Flevoland in de periode tot 2015 mogelijk tot 4% voor woningbouw en 10% voor utiliteitsbouw. Dit geeft een jaarlijkse CO2-reductie van 3.000 tot 5.000 ton.
Een kwaliteit van de Flevolandse steden en dorpen is de ruime en relatief groene opzet van het stedelijk gebied. De omvang van de groengebieden is in veel gevallen aanzienlijk, de toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in hoofdzaak bij de gemeente, maar de provincie wil daar waar sprake is van bovengemeentelijke belangen of een behoefte aan specifieke deskundigheid een bijdrage leveren in de vorm van meedenken, creativiteit, overtuigingskracht en een intermediaire rol tussen gemeenten en de rijksoverheid. Zo is binnen het recreatie- en toerismebeleid de behoefte aan voldoende recreatief uitloopgebied bij de kernen één van de aspecten waarop de provincie haar inspanningen wil concentreren. Binnen het natuurbeleid wil de provincie in samenspraak met het rijk en de gebiedspartners verder werken aan kennisvergroting over de aanwezigheid van strikt beschermde soorten en een werkwijze ontwikkelen waarmee gebiedsontwikkeling en natuurontwikkeling elkaar niet in de weg zitten. Ook bij uitvoeringsvraagstukken op grond van de Flora- en Faunawet of de Boswet kan het zijn dat oplossingsrichtingen beter op bovengemeentelijk niveau uitgewerkt kunnen worden. Ook daarin wil de provincie een faciliterende rol spelen.
Het Flevolandse geluidsbeleid is erop gericht de huidige relatief gunstige situatie te behouden. De provincie gaat er van uit dat gemeenten terughoudend zijn bij het toestaan van hogere geluidbelasting op de gevel van woningen. Hiervoor moeten bij het maken van stedenbouwkundige ontwerpen van nieuwbouwlocaties, de kansen worden benut om overschrijdingen van de wettelijke voorkeursgrenswaarde te voorkomen.
Van saneringssituaties is slechts incidenteel sprake. In verhouding tot de nationale situatie ondervindt in Flevoland slechts een gering percentage woningen een hogere geluidsbelasting dan de wettelijke voorkeurswaarde. Dit percentage zal de komende 10 jaar verdubbelen. De geluidsbelasting stijgt vooral bij de woningen die voor de inwerkingtreding van de Wet geluidhinder (1982) zijn gebouwd. De toename van de automobiliteit is hiervan de oorzaak. Samen met de gemeenten zal de provincie (als uitvoering van de Europese richtlijn Omgevingslawaai) de ontwikkeling in geluidhinder door wegverkeer monitoren. Vanaf 2007 zullen geluidbelastingkaarten geproduceerd worden. In 2008 wordt een actieplan vastgesteld. De geluidsoverlast van het wegverkeer kan worden verminderd door bij (groot) onderhoud stillere soorten asfalt toe te passen of geluidswallen/-schermen aan te leggen of te verhogen. Als beheerder van provinciale wegen heeft de provincie een voorbeeldfunctie. In de planperiode gaat de provincie op een aantal wegvakken stiller asfalt toepassen. Deze maatregelen moeten leiden tot een reductie van minimaal 3 dB bij ca 2.000 woningen.
De provincie behoudt voor het bedrijventerrein 'luchthaven Lelystad en omgeving' de bevoegdheid om eventueel hogere grenswaarden vast te stellen en neemt de zonebeheerstaken op zich. Aan de pilot van het RIVM naar permanente geluidsmetingen bij Luchthaven Lelystad wordt een vervolg gegeven. In het kader van de milieuvergunningen zal bij relevante bedrijven de plicht worden opgelegd de eigen geluidemissie te monitoren. De gezamenlijke informatie moet leiden tot een dynamische geluidskaart op internet.
Op bedrijventerreinen die zijn bestemd voor bedrijven die genoemd staan in de categorieën 3 of hoger van de VNG-bedrijvenstaat, worden slechts bij uitzondering bedrijfswoningen toegestaan. De provincie stemt alleen in met ruimtelijke plannen die de mogelijkheid van bedrijfswoningen bieden, indien daarbij is voorzien in een vrijstellingsregeling (conform artikel 15 lid 2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) met een verplichte verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten. Daarbij wordt extra geluidsisolatie van de buitengevel gevraagd. Woonwagenstandplaatsen vallen onder het regime van de Wet geluidhinder. De provincie hanteert dit regime ook voor recreatiewoningen en nieuwe ligplaatsen voor woonschepen.
Het provinciale beleid ten aanzien van integrale veiligheid beperkt zich niet alleen tot het terugdringen van de objectieve onveiligheid (criminaliteit, ongevallen), maar richt zich ook op de mogelijke onveiligheid (kwetsbaarheid bij rampen, risico's van ongevallen) en het in beeld brengen en verminderen van de subjectieve (gevoelens van) onveiligheid. De provincie wil het accent verschuiven van toetsing en sanering van risico's achteraf naar beschouwing op voorhand. Bij de ontwikkeling van de provincie moet integrale veiligheid onderdeel vormen van de afwegingsprocessen. De provincie werkt daartoe met een vrijwillige veiligheidstoets (VER), die zij zelf toepast en waarvan zij de toepassing door andere overheden stimuleert.
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen en heeft tot doel individuen en groepen te beschermen tegen ongelukken met gevaarlijke stoffen en tegen ontwrichtende effecten van een ramp. In de normering wordt een onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico's van individuen en groepsrisico's. De provincie toetst gemeentelijke bestemmingsplannen op deze aspecten en is bevoegd gezag inzake de Wet milieubeheer voor een aantal inrichtingen. Binnen de zogeheten 10-6 contour mogen volgens rijksregelgeving geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, ziekenhuizen en scholen welke vanuit extern veiligheidsoogpunt bescherming genieten. Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld kleinschalige bedrijfsgebouwen. Eind 2007 mogen er volgens dezelfde regelgeving geen kwetsbare objecten meer liggen binnen een 10-5 contour van een risicovol bedrijf. Voor de 10-6 contour geldt deze verplichting op 1 januari 2010.
Dit kan betekenen dat installaties moeten worden aangepast of dat sprake is van saneringsituaties. In Flevoland betreft dit enkele LPG-installaties. Voor bestaande beperkt kwetsbare objecten geldt geen saneringsplicht.
Bij alle nieuwe en bestaande bestemmingsplannen en milieuvergunningen moet rekening worden gehouden met externe veiligheidsnormen. Door nieuwe aanvullende regelgeving van het rijk kunnen nieuwe saneringssituaties ontstaan. De provincie ziet geen aanleiding tot eigen aanvullend extern veiligheidsbeleid. Mede om de samenwerking en kennisopbouw te bevorderen, stelt de provincie samen met Flevolandse gemeenten en de regionale brandweer een uitvoeringsprogramma externe veiligheid op voor de jaren 2006-2010.
De provincie wil geurhinder voorkomen door hieraan bij planontwikkeling expliciet aandacht te besteden, omdat geurhinder de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aantast. Tussen een geurbron en woningen moet voldoende afstand worden aangehouden. Indien de noodzakelijke afstand niet gerealiseerd kan worden, moeten effectbeperkende maatregelen genomen worden. De mate waarin geurhinder acceptabel is, is afhankelijk van de gevoeligheid van de omgeving. Dit wordt beoordeeld bij de vergunningverlening en bij de toetsing van ruimtelijke plannen. De provincie heeft de praktische toepassing van het geurbeleid uitgewerkt in de beleidsregels voor de beoordeling van geur in de milieuvergunning en de ruimtelijke ordening. Nieuwe woongebieden en andere bestemmingen waar langere tijd grotere aantallen mensen aanwezig zijn (kampeerterreinen, ziekenhuizen, winkelcentra) worden als geurgevoelig beschouwd. Het uitgangspunt is dat de geurbijdrage van een specifieke geurbron zodanig laag moet zijn dat geen nieuwe geurhinder ontstaat. In bestaande geurhindersituaties wordt binnen de wettelijke mogelijkheden gesaneerd via aanpak bij de bron.
Flevoland is een relatief donkere provincie. Toch is er ook in Flevoland hinder van reclame- en kasverlichting. Het aantal potentieel hinderlijke lichtbronnen neemt toe. Het aantal inwoners van Flevoland dat zich vaak stoort aan licht in de directe woonomgeving (in 2004 11%) mag niet toenemen. De toename van kunstlicht in Flevoland is specifiek in de kassengebieden Almere-De Vaart en Luttelgeest aan de orde. Hinder door verlichting uit kassen wordt vooral via landelijke regelgeving aangepakt. De provincie zal innovaties op dit gebied, mede in relatie tot energiebesparing, ondersteunen en stimuleren. Bij de uitvoering van eigen werken en bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer is het uitgangspunt dat terughoudend gebruik wordt gemaakt van verlichting.
In Nederland wordt plaatselijk niet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Europese richtlijn Luchtkwaliteit voldaan. Uit verschillende studies blijkt fijnstof een serieus risico voor de volksgezondheid te zijn. De provincie kan hieraan niet voorbij gaan. In Flevoland kan ondanks de sterk toenemende mobiliteit de komende jaren een (veel) betere luchtkwaliteit dan de verplichte grenswaarden behouden worden. Door schonere productietechnieken en vervoermiddelen daalt de achtergrondconcentratie sterker dan de toename van emissies door mobiliteitsgroei in Flevoland. Situaties waarin wettelijke grenswaarden en plandrempels overschreden dreigen te worden, dienen door de gemeenten voorkomen te worden. De provincie ondersteunt hen hierbij door middel van advies, handreikingen en informatie.
Omdat ook bij lagere concentraties fijnstof gezondheidseffecten optreden, is het wenselijk om de blootstelling van inwoners aan luchtverontreiniging zo laag mogelijk te houden. Dit kan door voldoende afstand tussen bronnen en omwonenden aan te houden. Gevoelige bestemmingen zoals ziekenhuizen, scholen, woningen en sportvelden worden bij voorkeur gesitueerd op locaties met lage concentraties luchtverontreinigende stoffen.
De provincie voert voor het gebied indicatieve luchtkwaliteitberekeningen uit en stelt deze ter beschikking aan de gemeenten. Hiermee wordt voorkomen dat gemeenten voor ieder afzonderlijk plan detailberekeningen moeten laten uitvoeren. Jaarlijks rapporteert de provincie over de luchtkwaliteit in het voorgaande jaar met een 'Rapportage luchtkwaliteit provincie Flevoland'.
Bij vergunningverlening schrijft de provincie de best aanvaardbare techniek voor om de emissies van luchtverontreinigende stoffen tot een minimum te beperken. De provincie en gemeenten vervullen een voorbeeldfunctie.
Met de rijksoverheid en de Noordvleugelpartners is afgesproken dat in Almere in de periode 2010-2030 60.000 woningen worden gebouwd. Ruim 20.000 daarvan zijn nodig voor de eigen woningbehoefte. Verwacht mag worden dat, gelet op ruimtelijke vraagstukken in de Noordvleugel, de daadwerkelijke woningbouwproductie veel hoger zal kunnen liggen. De provincie wil voor de lange termijn voldoende ruimte reserveren voor een integraal stedelijk concept van Almere dat een groei met 70.000 woningen mogelijk maakt. Het tempo waarin gebouwd wordt zal in belangrijke mate afhangen van ontwikkelingen op de woningmarkt. Voor de provincie zal het gewenste bouwtempo tevens afhangen van de daadwerkelijke ontwikkeling van de infrastructuur, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid.
Almere moet zich kunnen ontwikkelen tot een aantrekkelijke en vitale stad in de Noordvleugel van de Randstad, met een breed aanbod aan woonmilieus. De stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere is in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. Eerst wordt prioriteit gegeven aan de verbetering van de verbindingen aan de westzijde van Almere. Het zo snel mogelijk oplossen van de knelpunten op het traject Schiphol-Amsterdam-Almere
A6-A1-A9 heeft daarbij prioriteit. De provincie Flevoland heeft een voorkeur voor een duurzame en robuuste oplossing, te weten een korte tunnel tussen de A6 en de A9.
In Flevoland betekent dit een uitbreiding van het tracé over de Hollandse Brug (Tweede Hollandse Brug) en een uitbreiding van de A6 tot aan aansluiting Almere Buiten-Oost. De voorkeur van de provincie gaat uit naar ontvlechting van het bovenlokale/ regionale doorgaande verkeer op een hoofdrijbaan en het lokale verkeer in Almere tussen de verschillende stadsdelen op parallelbanen. Deze uitbreiding is vereist, onafhankelijk van een eventuele woningbouwtaakstelling voor Almere tussen 2010-2030.
Om een hoogstedelijk woon- en werkmilieu met aangenaam verblijfsklimaat te realiseren worden tussen gemeente en provincie afspraken gemaakt over gedifferentieerde milieueisen. De provincie wil meer ruimte bieden voor de recreatieve functie van de groengebieden. In het integrale stedelijke concept op langere termijn past een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (Stichtselijn) tussen Flevoland en Het Gooi/Utrecht. Dat geldt ook voor een treinverbinding naar Amersfoort (Amersfoortselijn). Realisatie van het integrale stedelijke concept voor Almere en van genoemde infrastructuur wordt echter niet voorzien voor het jaar 2030.
Nu het rijk de reservering voor de Markerwaard heeft geschrapt, moet Almere zich oriënteren op een ligging aan het IJmeer en Markermeer. De provincie onderschrijft de ambitie om het IJmeer in te richten en te ontwikkelen tot het 'waterpark' van de Noordvleugel, als centraal recreatiegebied tussen de steden Almere en Amsterdam. Almere kan aan de westzijde een waterfront ontwikkelen in de vorm van een veelzijdige en hoogstedelijke centrumontwikkeling aan de oevers van het IJmeer. Buitendijks kan het waterpark gestalte krijgen met een hoogwaardig maritiem en recreatief centrummilieu. Een IJmeerverbinding (zowel weg als spoor) is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde. Om dit mogelijk te maken, moet tegelijkertijd een verbetering van de water- en natuurkwaliteit tot stand worden gebracht. De provincie benadrukt daarbij de samenhang tussen IJmeer en Markermeer en wil in de uitwerking daarvan de regie voeren.
De provincie is voorstander van de stedelijke ontwikkeling op de lange termijn aan de oostzijde van Almere, ten oosten van de A27 op het huidige grondgebied van Zeewolde. Deze ontwikkeling betreft een suburbaan en groen woon- en werkmilieu dat in het landelijk gebied geleidelijk overgaat in de robuuste ecologische verbinding tussen Oostvaardersplassen en Veluwe. Voor de periode tot en met 2015 kan Almere zich ontwikkelen binnen het stedelijke gebied zoals inFiguur 11 Stedelijk gebied is aangegeven. In de periode daarna komen eerst Almere Pampus (westelijk) en vervolgens Spiegelhout (oostelijk) in beeld. Ontwikkeling van grootschalige nieuwe werklocaties liggen voornamelijk op het huidige grondgebied van Zeewolde. De ontwikkeling van de werklocatie A6/A27 overstijgt het lokale belang ruimschoots. De provincie wil betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze locatie.
In verband met groei van Almere zal de provincie onderzoek doen naar de stadsautowegen. Capaciteitsuitbreiding is vanaf 2015 nodig op de Hogering en Waterlandseweg maar ook voor de zuidoostelijke wegontsluiting van Almere. De te verwachten groei van het aantal reizigers per spoor betekent dat er bij het nieuwe station Almere Poort inhaalvoorzieningen moeten worden gerealiseerd. Op termijn moet rekening worden gehouden met een gedeeltelijke viersporigheid van de Flevolijn tussen Almere-Oostvaarders en Weesp. Hiervoor wordt voldoende ruimte gereserveerd.
De provincie wil actief bijdragen aan de ontwikkeling van hoger onderwijs. De activiteiten zijn gericht op de uitbreiding van het aantal studierichtingen en opleidingen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs met ten minste acht naast de huidige vier. Naast vernieuwende opleidingen moet er ook een lokaal verzorgend aanbod ontstaan.
De ontwikkeling van de culturele infrastructuur is belangrijk voor de bevordering van een stedelijk klimaat in Almere, met een bovenregionale uitstraling. Gemeente en provincie trekken samen op richting het rijk om ook landelijke ondersteuning hiervoor te krijgen. De provincie streeft ernaar om aan het eind van de planperiode vier culturele instellingen binnen de provincie te hebben die recht hebben op rijksondersteuning. Momenteel zijn dat er twee.
Let op: dit beleid is uitgewerkt in het Uitwerking 6 Integraal Afsprakenkader Almere (ingetrokken)
De verstedelijking van Almere is voor het oostelijke deel door de gemeenten Almere en Zeewolde uitgewerkt in de intergemeentelijke structuurvisie Oosterwold. Om medewerking aan deze intergemeentelijke structuurvisie te kunnen verlenen is er een tijdelijke uitzondering op het reguliere provinciale beleid gemaakt.
Let op: hiervoor is een tijdelijke uitzondering op het reguliere beleid gemaakt met: Afwijking tijdelijk 1 Oosterwold (klik hier voor meer informatie)
Gezien de goede omgevingskwaliteiten, de grote woningbehoefte in de aangrenzende delen van Gelderland en Utrecht en de gunstige ligging van Zeewolde kan verwacht worden dat de druk op vestiging in Zeewolde vanuit het 'oude land' zal aanhouden. Zeewolde heeft met de Polderwijk voor de komende planperiode voldoende ontwikkelruimte. Voor de verdere ontwikkeling tot circa 35.000 inwoners in 2030 zijn echter nog één of meerdere locaties nodig. Locaties in de rand van het Horsterwold kunnen in beeld komen gelet op de mogelijke toepassing van de saldobenadering voor natuur. Woningbouwontwikkeling in de Zuidlob is tot 2030 niet aan de orde gezien de zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling in Spiegelhout. De ontwikkeling van een nieuwe kern is op langere termijn (na 2030) wel denkbaar. Daarbij kan zowel worden gedacht aan een oriëntatie op de Harderwijker regio als aan een oriëntatie op de Amersfoortse regio. Bij de bepaling van de locatie en omvang van een nieuwe kern moet rekening worden gehouden met de positie van Zeewolde in de omliggende regio's.
Echter, voor die tijd zal de infrastructuur in de Zuidlob aanpassing behoeven als gevolg van de groei van Almere. De provincie neemt op korte termijn het initiatief om samen met rijk en gemeenten een studie te starten naar het onderliggend wegennet van Zuidelijk Flevoland. Daar moeten oplossingen gevonden worden voor de verwachte capaciteitsproblemen op de Nijkerkerbrug, Nijkerkerweg, Gooiseweg en Rijksweg A27. Daarbij zal de vraag beantwoord moeten worden hoe de eventuele aanleg van een A30 tussen Almere en Nijkerk een oplossing biedt voor deze verkeersproblematiek. De provincie gaat uit van een aansluiting van de A30 op de A27 (Figuur 2 Ontwikkelingsvisie 2030). Uitvoering wordt niet voorzien vóór 2015.
Vanuit regionaal oogpunt is van belang dat de centrale positie van Lelystad op het kruispunt van de Noordelijke Ontwikkelingsas en de West-Oost as Alkmaar-Zwolle versterkt wordt. Lelystad kan zich op termijn ontwikkelen tot een stad met meer dan 120.000 inwoners. De beschikbare ruimte voor stedelijke ontwikkeling moet dan zorgvuldig worden benut. Een sprong over de A6 op de langere termijn ligt niet meer voor de hand, gelet op de te verwachten ontwikkeling van de luchthaven. Lelystad zal zich daarom, naast de ontwikkeling van Lelystad-Zuid ('De Warande') en herstructurering binnen het bebouwde gebied, onder meer moeten richten op de ontwikkeling van een aantrekkelijk waterfront. Door boulevardontwikkeling en wonen aan en in het water kan Lelystad meer uitstraling krijgen als stad aan het water. De provincie zal zich inspannen om in de komende planperiode een waterfrontontwikkeling ten minste tot aan de huidige strekdammen ten zuiden van de Houtribsluizen planologisch mogelijk te maken. De gemeente zal de buitendijkse ambitie de komende tijd verder concretiseren. De zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling buitendijks na 2015 staat in Figuur 11 Stedelijk gebied. Buitendijkse ontwikkelingen moeten zorgvuldig worden ingepast in de ecologische bescherming die op het gebied van toepassing is. Naast de buitendijkse oriëntatie ligt op termijn een noordelijke zoekrichting voor stedelijke ontwikkeling voor de hand. De provincie sluit niet uit dat al voor 2030 in dit gebied een stedelijke ontwikkeling noodzakelijk zal zijn en is bereid dan ondersteuning te bieden bij het vinden van een nieuwe locatie voor het centrumgebied voor biologische landbouw. De ontwikkeling van de werklocatie Luchthaven/Larserpoort heeft een regionaal belang. De provincie is via het speerpuntgebied luchthaven Lelystad betrokken bij de ontwikkeling van deze locatie.
De Hanzelijn zal in 2012 in gebruik worden genomen. De provincie wil dat gelijktijdig met de ingebruikname van de Hanzelijn ook de realisatie van station Lelystad-Zuid gereed is. In Oostelijk Flevoland speelt binnen de planperiode de aanleg van de N23 tussen Lelystad en Kampen: dit is een belangrijk infrastructuurproject, waar de provincie zelf initiatiefnemer is. De N23 maakt deel uit van de verbinding 'van A (Alkmaar) tot Z (Zwolle)' en is onderdeel van het speerpuntgebied West-Oost as. Onderdeel van deze verbinding is de brugverbinding tussen de N23 en de Houtribdijk. De provincie reserveert hiervoor ruimte in samenhang met buitendijkse ontwikkelingen van Lelystad. Realisatie wordt niet voor 2020 voorzien.
De provincie wil het aanbod hoger onderwijs in Lelystad en Dronten versterken. Dit betreft in de eerste plaats het 'groen-blauwe' kenniscluster. In de onderwijskolom ontbreken nog de schakels hbo-masterniveau en universitair bachelor en masterniveau. Daarnaast beoogt de provincie de vestiging van ten minste zes, lokaal verzorgende, duale opleidingen op hbo-niveau. De ontwikkeling van wetenschappelijk onderwijs wordt mogelijk geacht op commerciële basis in samenwerking met een regionaal consortium van gebiedspartners.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 2 Partiele herziening IJsseldelta Zuid en N23 (klik hier voor meer informatie)
Met de realisatie van de Hanzelijn en de N23 ligt Dronten in het midden van de West-Oost as, die tot een sterkere relatie met de netwerkstad Zwolle-Kampen zal leiden. Voorlopig heeft Dronten met de uitbreidingslocatie De Gilden en het centrum- en stationsgebied voldoende ruimte om door te groeien naar ruim 55.000 inwoners in 2030. Ook voor de langere termijn is met Dronten-Oost voldoende uitbreidingruimte beschikbaar. Ten zuiden van de Dronterweg is een gebied beschikbaar waar extensieve bebouwing met recreatief uitloopgebied gecombineerd kan worden, maar ook hogere dichtheden zijn mogelijk in combinatie met een aanvullend recreatief uitloopgebied elders. De verdeling van woningen over Dronten, Swifterbant en Biddinghuizen beschouwt de provincie als een gemeentelijke aangelegenheid. Ketelhaven wordt gekenmerkt door een grote mate van permanente bewoning en wordt daardoor aangemerkt als (kleine) woonkern. De verdere ontwikkeling van Ketelhaven dient vooral binnendijks en ook in recreatief opzicht plaats te vinden. Buitendijks ligt vooral een opgave voor uitbreiding en kwalitatieve verbetering van watersportgebonden activiteiten. Het deel Lelystad-Dronten van de N23 wordt voor 2015 aangelegd. In een later stadium zal het tracé in Dronten worden bepaald. Voor het deel tussen Dronten en Roggebotsluis zullen parallelwegen worden aangelegd ten behoeve van het langzame verkeer. Na 2015 wordt uitbouw van de huidige Hanzeweg voorzien als onderdeel van de N23. Voor de nieuwe oeververbinding bij Roggebot is een rijksbijdrage nodig . Voor het traject Roggebot-Kampen is opwaardering van de Flevoweg door de provincie Overijssel nodig. De ingebruikname van de Hanzelijn in 2012 betekent tegelijk de opening van een treinstation in Dronten. De provincie zal een groter aanbod hoger onderwijs stimuleren, hetgeen voor Dronten inhoudt de verbreding van het groene onderwijs naar een 'groenblauw' kenniscluster in samenhang met hbo-ontwikkeling in Lelystad.
IJsseldelta-Zuid
Nabij Kampen wordt een hoogwatervoorziening getroffen in de vorm van een bypass. De aanleg van een bypass heeft gevolgen voor verstedelijking, infrastructuur en natuurontwikkeling rondom Kampen. Voor Flevoland en Dronten gaat het om het volgende:
De gemeente Urk bouwt voor de eigen woningbehoefte en zal doorgroeien naar ongeveer 27.000 inwoners in 2030. Aan de oostzijde van het bestaande bebouwde gebied is daarvoor voldoende ruimte beschikbaar. Zonodig kan uitbreiding van Urk in zuidelijke richting plaatsvinden. De provincie gaat er voorshands vanuit dat de ruimte die nodig is voor bedrijvigheid gevonden kan worden binnen de begrenzing stedelijk gebied tot 2015, maar is zich ervan bewust dat Urk de mogelijkheden voor bedrijvigheid ten zuiden van de Domineesweg wil bezien.
De eigen woningbehoefte van Noordoostpolder leidt tot een groei naar ongeveer 55.000 inwoners in 2030. De ambitie van de gemeente ligt evenwel hoger. Indien de Zuiderzeelijn wordt gerealiseerd is een groei richting 70.000 inwoners denkbaar. Het recente vertrekoverschot stemt echter zorgelijk. De groeiambitie vereist een verbetering van de omgevingskwaliteit. Naast investeringen in de bestaande woningvoorraad en het voorzieningenniveau zijn ook investeringen in recreatief uitloopgebied nodig. De verdeling van het aantal te bouwen woningen tussen Emmeloord en de tien dorpen is een verantwoordelijkheid van de gemeente. De locaties Emmelhage en tussen de Urkerweg en Hannie Schaftweg bieden in de planperiode voldoende verstedelijkingsruimte. Voor de periode tot 2030 zijn zowel noordelijke als westelijke zoekrichtingen denkbaar. Als de Zuiderzeelijn gerealiseerd wordt, kan echter ook een uitbreiding ten oosten van de A6 in beeld komen. Op langere termijn kan de ontwikkeling van een bedrijventerrein ten zuiden van de A6 aan de orde komen, die de potentie van de strategische ligging op de kruising van de A6 en N50 benut. Op korte termijn wordt gewerkt aan de opwaardering van de N50. In 2009 zal het nieuwe deel tussen Ens en Ramspolbrug in gebruik zijn genomen. De brughoogte bij Ramspol moet voldoende zijn om de doorstroming op de N50 te garanderen. Met de gemeente zal worden bepaald hoe in aansluiting hierop de bereikbaarheid en leefbaarheid in Ens verbeterd kan worden. De provincie blijft zich inzetten om de gewenste opwaardering van de N50 tot autosnelweg (A50) gerealiseerd te krijgen.
Grafiek 4 Stand van zaken voorzieningenniveau
De provincie wil dat alle inwoners kunnen participeren in de samenleving en dat ze meer betrokken zijn bij elkaar én bij de Flevolandse en Nederlandse samenleving.
De sociale samenhang wordt gevormd door het functioneren van professionele voorzieningen en de mate waarin en de wijze waarop inwoners deelnemen aan maatschappelijke activiteiten en zich betrokken voelen bij en verantwoordelijk zijn voor de woon- en leefomgeving. Juist in een snelgroeiende provincie als Flevoland met veel nieuwkomers wordt het nog niet volgroeid zijn van een sociaal netwerk als een belangrijk gemis gevoeld.
De directe verantwoordelijkheid voor sociale samenhang ligt bij de gemeentelijke overheden en sociale partners. De provincie heeft op het gebied van de sociale kwaliteit van Flevoland een beperkt aantal wettelijke taken. Daarnaast verstrekt de provincie subsidies, stimuleert samenwerking en afstemming en initieert nieuwe projecten. Subsidiëring vindt plaats op grond van beleidsregels waarin jaarlijks de subsidieplafonds worden vastgesteld. Deze beleidsregels worden onder meer op internet gepubliceerd. In de Sociale Agenda geeft de provincie eens in de vier jaar aan hoe zij aan deze taken en verantwoordelijkheden invulling wil geven. Hierdoor kan er efficiënt en doelgericht gewerkt worden door alle partijen. De provinciale steunfunctie voor welzijn (Axion) speelt een grote rol bij de uitvoering van de sociale agenda . De rode draad door de sociale agenda is het versterken van de sociale cohesie in de provincie Flevoland. Thema's zijn: betrokkenheid van de burger, zorg om de jeugd, vermaatschappelijking van de zorg en leefbaarheid. De concrete uitwerking van afzonderlijke beleidsterreinen vindt plaats in sectorale nota's zoals het sportbeleid of het beleidskader jeugdzorg. Veiligheid is nauw verbonden met het onderwerp leefbaarheid. Men kan hierbij denken aan veiligheid in en rond de woning maar ook aan een veilige woonomgeving. Naast fysieke maatregelen ter bevordering van de veiligheid en de leefbaarheid, verdient sociale veiligheid minstens zoveel aandacht. De provincie zal in het kader van haar activiteiten op het terrein van integrale veiligheid nagaan op welke wijze geïnvesteerd kan worden in sociale veiligheid.
Het welzijnsbeleid richt zich op het meedoen van alle burgers aan alle facetten van de samenleving, al dan niet geholpen door vrienden, familie of kennissen. Achterstanden van bepaalde groepen moeten worden verminderd en de maatschappelijke samenhang moet worden vergroot. In het welzijnsbeleid hebben vele instanties én overheden een rol. De provincie stimuleert initiatieven die eraan bijdragen dat sociale netwerken verder uitgroeien en bereikbaar zijn voor iedereen die daaraan wil deelnemen. De provincie Flevoland legt daarbij nadruk op het verbeteren van de infrastructuur van mantelzorg en vrijwilligerswerk.
De gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor het welzijnsbeleid. Met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zal die rol verder worden versterkt. De provincie vervult een complementaire rol, bijvoorbeeld in de signalering van problemen die te weinig aandacht krijgen. De provincie stimuleert dan relevante actoren om daarmee aan de slag te gaan. Gemeenten of andere instellingen hebben soms behoefte aan een onafhankelijke partij die ontwikkelingen in beweging kan brengen.
Waar de provincie een wettelijke taak heeft (zoals bij jeugdzorg), heeft zij een directe verantwoordelijkheid. Op andere beleidsvelden vervult de provincie een stimulerende, regisserende, coördinerende en subsidiërende rol. Speciale aandachtspunten voor de provincie zijn jeugdzorg, versterking van het hoger onderwijs, versterking van de culturele infrastructuur, sport en recreatie en toerisme (Grafiek 4 Stand van zaken voorzieningenniveau).
Dit beleid is uitgewerkt in de volgende nota's:
De provincie wil dat een voorzieningenpatroon wordt gecreëerd en in stand wordt gehouden dat naar omvang, samenstelling en ruimtelijke spreiding aansluit bij de behoeften van de bevolking. Voorzieningen op het gebied van cultuur, onderwijs en sport verhogen niet alleen de kwaliteit van het bestaan, maar leveren ook een bijdrage aan de versterking van de sociale samenhang. Bovendien is de aanwezigheid van dergelijke voorzieningen belangrijk voor een goed vestigingsklimaat voor bedrijven.
Het voorzieningenniveau in de provincie Flevoland is de afgelopen jaren gestegen, maar de bevolkingsomvang groeide nog sneller. In grafiek 5 is te zien hoe groot de achterstand op Nederland is. Verdere snelle groei van de bevolking is niet langer verantwoord wanneer er geen duidelijk uitzicht is op de realisering van die sociale en culturele voorzieningen, die nodig zijn voor het laten ontstaan van complete en evenwichtige stedelijke samenlevingen met een aanvaardbaar niveau van dienstverlening. Onderwijs, arbeid, inkomen en voorzieningen op het terrein van zorg, cultuur, sport en vrije tijd dienen voor iedereen beschikbaar en bereikbaar te zijn.
Flevolanders zijn nog te veel aangewezen op voorzieningen buiten de provincie. Een oorzaak is dat regelgeving de vestiging van nieuwe instellingen soms niet toelaat en dat gevestigde instellingen niet altijd belang hebben bij het creëren van nevenvestigingen in Flevoland. De financieringssystematiek van het rijk gaat vaak uit van bevolkingsaantallen van enkele jaren terug, wat voor een snel groeiende provincie als Flevoland altijd nadelig uitpakt (de t-2 problematiek). De provincie Flevoland heeft als concrete doelstelling: het terugbrengen van de achterstand in voorzieningen ten opzichte van overig Nederland met eenderde in de periode tot 2015. In directe zin stuurt de provincie nadrukkelijk op de uitbreiding van jeugdzorg, hoger (beroeps)-onderwijs, culturele voorzieningen en sportvoorzieningen(Grafiek 5 Achterstand voorzieningenniveau Flevoland).
Let op: Dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 10 Sturen op voorzieningen
Voorzieningen dienen bij voorkeur op korte afstand van inwoners beschikbaar te zijn. Als dit niet mogelijk is, moeten ze goed bereikbaar zijn, ook voor minder mobiele bevolkingsgroepen.
Gespecialiseerde voorzieningen zullen in de hoofdkernen worden geconcentreerd.
De eenmalig in Flevoland voorkomende (boven-)regionale voorzieningen horen, uit een oogpunt van bereikbaarheid en ter ondersteuning van de centrale functie van de steden, in beginsel thuis in Lelystad of in Almere. Voor Emmeloord geldt het behoud van een verzorgingspositie voor de Noordoostpolder en directe omgeving.
Versterking van het voorzieningenniveau kan leiden tot een omvangrijke werkgelegenheidsimpuls. Het realiseren van de doelstelling, zijnde het wegwerken van de achterstand, leidt tot een vergroting van de werkgelegenheid met ca. 13.000 arbeidsplaatsen. Het wegwerken van de totale achterstand betekent een impuls van ca. 24.000 arbeidsplaatsen.
De provincie heeft de financiële, juridische en maatschappelijke plicht om te zorgen dat kinderen hun recht op jeugdzorg kunnen verzilveren. Er moet dus voldoende zorgaanbod zijn en de kwaliteit van het zorgaanbod moet gewaarborgd zijn.
Flevoland heeft nog steeds geen volledig aanbod in voorzieningen voor jeugdzorg en is daardoor deels afhankelijk van instellingen in andere provincies. De wachtlijst moet in 2010 structureel weggewerkt zijn. De vraag naar jeugdzorg zal in Flevoland sterker stijgen dan in andere provincies. De provincie Flevoland streeft naar een efficiënte, effectieve en vraaggerichte jeugdzorg waarin jongeren met opgroei- of opvoedingsproblemen tijdig de zorg of bescherming krijgen die ze nodig hebben. Bureau Jeugdzorg vormt de toegang tot de jeugdzorg. Het bureau moet zich ontwikkelen tot een kwalitatief sterke en financieel gezonde organisatie die een duidelijke onafhankelijke rol in de sector inneemt en een goede adviseur van de provincie is. Naast een voldoende volume en verscheidenheid van zorgaanbod moet de jeugdzorg klantgericht zijn en goed bereikbaar zijn zowel in de stad als op het platteland (Grafiek 6 Groei aanmeldingen Bureau Jeugdzorg).
De provincie is verantwoordelijk voor het aansluiten van de afzonderlijke schakels in de keten van zorg. In 2010 moet de samenwerking tussen de diverse instanties dusdanig vorm gekregen hebben dat scheidingen in aansturing, financiën en beleidsvoering in de uitvoer van de hulp niet meer als storend worden ervaren. In 2012 moet de hulp in de keten van jeugdzorg zo op elkaar afgestemd zijn dat kinderen goed gevolgd kunnen worden en dat er een individueel hulpverleningsplan is voor elk kind in zorg.
In samenspraak met de jeugdzorgsector is een visie op jeugdzorg ontwikkeld met als uitgangspunt dat het aanbieden van vraaggerichte hulp aan kind en gezin in de eigen leefomgeving effectiever is. Het gebruik van relatief dure verblijfszorg wordt teruggebracht tot hetgeen noodzakelijk is. De verwachting is dat daardoor meer kinderen kunnen worden geholpen met dezelfde middelen.
In de jeugdzorg worden voorbereidingen getroffen om marktwerking te introduceren. De provincie koopt zorg in bij zorgaanbieders en toetst hierbij op kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Alle zorgvarianten voor alle leeftijdsklassen moeten in voldoende mate beschikbaar en bereikbaar zijn en (zoveel mogelijk) door minstens twee zorgaanbieders geleverd kunnen worden. De instellingen moeten een solide bedrijfsvoering hebben.
De provincie hecht veel waarde aan preventief beleid ter beperking van de toestroom naar de jeugdzorg. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor preventieve jeugdzorg.
Om de aansluiting zo goed mogelijk te garanderen werkt de provincie op dat punt nauw samen met de gemeenten. De provincie legt zich ook breder toe op het organiseren van samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen. De provinciale jeugdzorg heeft samenhang met sportbeleid, welzijn, jeugdbeleid, onderwijs en cultuur, en kan als integratiekader dienen.
Let op: Dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 12 Een nieuw verzorgd Flevoland
Elke vier jaar maakt de provincie een beleidskader jeugdzorg en jaarlijks een uitvoeringsprogramma. Hierin wordt opgenomen hoe de jeugdzorg in Flevoland vorm krijgt en wordt de inzet van de middelen verantwoord. Ook de gemeenten, de AWBZ-zorg, de justitiële zorg en de zorg in het Flevolandse onderwijs worden erbij betrokken om een zo goed mogelijke samenhang van zorg te realiseren.
Let op: dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 12 Een nieuw verzorgd Flevoland
Een zorgvrager heeft niet alleen behoefte aan zorg, maar ook aan een geschikte woning, binding met een buurt waar hij of zij zich niet eenzaam of onveilig voelt en volwaardige deelname aan de samenleving. Mensen met beperkingen zijn voor deelname aan de maatschappij veelal afhankelijk van begeleiding, ondersteuning en/of zorg. De vermaatschappelijking van de zorg is daarom gericht op:
* afstemming van het aanbod van zorgvoorzieningen op de vraag;
* ontwikkeling van een integraal ketenaanbod van voorzieningen voor risicogroepen die, als zij niet gericht ondersteund worden, de regie over hun eigen leven dreigen te verliezen;
* waarborging van randvoorwaarden gelegen buiten het directe bereik van de zorgsector.
De provincie monitort de vraag en het aanbod van voorzieningen en signaleert hiaten. Het beschikbaar stellen van subsidies voor vernieuwende projecten blijft tot 2008 tot de mogelijkheden behoren. De provincie onderzoekt de mogelijkheden om het beleid na die datum te continueren. Gemeenten zullen worden uitgedaagd zich te committeren aan uitvoeringsprogramma's over wonen, welzijn en zorg, inclusief woningbouwplannen gericht op het terugdringen van het tekort aan woonzorgvormen. De provincie zal voorts een goede informatievoorziening aan zorgvragers bevorderen (één loket, websites).
Curatieve zorg wordt geleverd door de huisarts, het algemene ziekenhuis en de ambulances. De beschikbaarheid en kwaliteit van deze zorg is van belang voor elke bewoner van Flevoland. Samenwerking tussen verschillende aanbieders van curatieve zorg bepaalt in grote mate de kwaliteit en sterkte van de zorgketen. De provincie stimuleert een goede samenwerking tussen zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgvragers en zal analyses van problemen en oplossingen maken. De noodzaak om samenwerking te bevorderen neemt toe, met name tussen verpleeghuizen en geestelijke gezondheidszorg. De vorming van zorgketens wordt gestimuleerd. In Almere ligt de nadruk op ontwikkeling van het Flevoziekenhuis tot een centrumziekenhuis met diverse topklinische functies die van betekenis zijn voor heel Flevoland. Voor de IJsselmeerziekenhuizen zal, uitgaande van de huidige situatie, de handhaving en, waar realistisch en haalbaar, uitbreiding van het totale zorgpakket gewenst zijn. Samenwerking tussen de verschillende ziekenhuizen in Flevoland en mogelijk daarbuiten is noodzakelijk om het kwaliteitsniveau te handhaven of verbeteren.
Wanneer ook de Eerste Kamer instemt met de nieuwe Wet Ambulance Zorg, zijn provincies met ingang van 2008 niet langer verantwoordelijk voor de vergunningverlening. Dit wordt gecentraliseerd. Met de invoering van de nieuwe wet zal de maximale aanrijtijd van 15 minuten voor spoedeisende ambulanceritten worden gehandhaafd, maar onder verantwoordelijkheid vallen van het ministerie van VWS.
Aan de bevolking moeten optimale ontplooiings- en ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden, ook voor mensen in een achterstandsituatie. Iedere Flevolander moet ten minste over een startkwalificatie beschikken. De provincie wil zich vanuit haar streven naar een breed en volwaardig voorzieningenniveau in Flevoland inzetten voor de onderwijsstructuur.
Op het gebied van basisonderwijs en voortgezet onderwijs is de uitdaging om de zorgfunctie van het onderwijs te laten aansluiten op jeugdzorg en preventief jeugdbeleid. Daartoe heeft de provincie het actieprogramma 'Naar een versterkte aansluiting' geïnitieerd, waarin gemeenten, scholen en provincie gemeenschappelijk werken aan een samenhangende zorg voor kinderen. Daarnaast wil de provincie op bescheiden schaal projecten blijven steunen in het kader van onderwijsvernieuwing en onderwijsprojecten met een regionaal karakter.
Ook speciaal onderwijs heeft de aandacht van de provincie. Nog steeds moeten veel kwetsbare leerlingen buiten de eigen gemeente en buiten de provincie naar school.
De provincie heeft een monitorfunctie. Het systematisch verzamelen van cijfers over vraag, capaciteit en leerlingenvervoer dient ter ondersteuning van de betrokken partijen en hun beleid om knelpunten op dit terrein op te lossen. Daarnaast is het mogelijk om op incidentele basis impulssubsidies beschikbaar te stellen voor arrangementen die tot doel hebben om kinderen zo dicht mogelijk bij hun woonplaats het onderwijs te bieden dat zij nodig hebben.
In het beroepsonderwijs zijn twee aspecten van belang: een solide beroepskolom (vmbo-mbo-hbo) en de goede aansluiting van het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt. Het eerste aspect vereist een breed aanbod van beroepsopleidingen en kwalificaties op alle niveaus, die goed op elkaar aansluiten. Het onderste deel van de beroepskolom (vmbo en mbo) is in Flevoland nog niet volgroeid en de top van de kolom, het hoger beroeps- en wetenschappelijk onderwijs, ontbreekt zelfs grotendeels. Daarom verlaten de meeste jongeren die een studie willen volgen de provincie. Na afronding van de studie keren ze vaak niet meer terug, wat een negatief effect heeft op het gemiddelde opleidingsniveau van de Flevolandse beroepsbevolking. De aanwezigheid van hoger onderwijs is daarom noodzakelijk voor een evenwichtige en volwaardige sociaal-economische groei van de provincie. Als de provincie de status van innovatieve en ondernemende regio wil behouden, dan is versterking van de bovenlaag van de kennisinfrastructuur noodzakelijk. De provincie wil daarom initiatieven op het gebied van hoger onderwijs stimuleren, ondersteunen en faciliteren.
De provincie onderzoekt samen met partijen uit het onderwijs- en onderzoeksveld en het bedrijfsleven de mogelijkheid om universitair onderwijs in de provincie te vestigen (Figuur 12 Studentenstromen hoger onderwijs).
Het tweede punt, de goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, betekent onder meer dat de afstand tussen leren en werken zo klein mogelijk moet zijn. De provincie stimuleert kennisuitwisseling, de afstemming van curricula en competentieprofielen op de eisen van beroepsgroepen of branches en de beschikbaarstelling van voldoende stage- en praktijkplaatsen. Voor risicoleerlingen moeten onderwijsinstellingen en bedrijfsleven samen trajecten ontwikkelen. Het bieden van een breed pakket aan bij- en omscholingsmogelijkheden voor werkenden en het opzetten van gezamenlijke projecten om kennis te ontwikkelen, te benutten en te verspreiden zijn belangrijke instrumenten. De provincie initieert en faciliteert overleg tussen belanghebbende partijen en ondersteunt projecten en organisaties die op dit terrein actief zijn.
De provincie vervult een (bescheiden) regisseursrol in het afstemmen van onderwijsinitiatieven in verschillende hoofdkernen. De provincie lobbyt actief naar potentiële aanbieders en het Ministerie van OC&W.
Cultuur versterkt onderlinge banden en draagt bij aan de identiteit van een gebied. Flevoland wil zich met haar op cultureel gebied unieke waarden onderscheiden van andere regio's en zich (inter-)nationaal krachtig profileren. Centraal staan het cultureel erfgoed en de landschapskunst. Flevoland heeft vergeleken met andere provincies een behoorlijke achterstand in het culturele voorzieningenniveau opgelopen. Ondanks de verhoging van de rijksbijdrage ontvangt Flevoland ten opzichte van de overige provincies nog steeds het minste aan rijksmiddelen per inwoner.
Inwoners en bezoekers van Flevoland worden gestimuleerd kennis te nemen van de geschiedenis van Flevoland. Dit gebeurt door het zichtbaar maken van de cultuurhistorie en het verhogen van de belevingswaarde ervan, in combinatie met recreatie, toerisme en educatie. De provincie verstrekt structurele subsidies voor o.a. cultuurhistorie. Flevoland telt op dit moment vijf grote landschapskunstwerken. Landschapskunst blijft ook in de toekomst van belang. Het streven is om in de planperiode een zesde en zevende kunstwerk te realiseren.
Door verhoging van het voorzieningenniveau kan de culturele infrastructuur van Flevoland verder worden versterkt. De voorzieningen en activiteiten in Almere en Lelystad hebben hun weerslag op de rest van de regio. Podiumkunst is een aandachtspunt bij de versterking van het culturele klimaat in Flevoland. Er is een meerjarig convenant met de landelijke fondsen voor podiumkunst afgesloten. Doel hiervan is het podiumkunstklimaat in Flevoland verder te versterken en de kans te vergroten dat meer initiatieven uit Flevoland in de toekomst landelijk op structurele basis worden ondersteund.
Cultuureducatie is een manier om de inwoners van Flevoland al op jonge leeftijd bewust kennis te laten nemen van cultureel erfgoed en kunst. Het heeft als doel het historisch bewustzijn van de eigen omgeving te vergroten evenals de belevingswaarde van verschillende kunstvormen. De deelname van leerlingen van het primair en voortgezet onderwijs wordt gestimuleerd. Daarom subsidieert de provincie culturele activiteiten van ondersteunende instellingen (Grafiek 7 Gemiddelde rijksbijdrage aan cultuur per inwoner per provincie (Cultuurconvenant 2005-2008)).
Let op: Dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 11 Cultuur op koers in Flevoland
Naast de bovengenoemde aandachtspunten wordt groei en vernieuwing van de culturele sector in Flevoland gestimuleerd door het subsidiëren van projecten op het gebied van cultuur en beeldende kunst & vormgeving. Hierbij gaat het om de professionele kunst. Voor de amateurkunst is aandacht via het Centrum Amateurkunst Flevoland dat de actieve deelname aan kunstactiviteiten in Flevoland stimuleert. Waar mogelijk zal ook aandacht zijn voor het stimuleren van het culturele ondernemerschap bij de gesubsidieerde instellingen en projecten.
De provincie Flevoland voert de regie over het Flevolandse proces van bibliotheekvernieuwing dat in 2008 moet worden afgerond. Eind 2007 moet Flevoland beschikken over twee goed georganiseerde basisbibliotheken die voldoen aan de brancheformules, nauw aansluiten bij het landelijke bibliotheekstelsel, professioneel worden bestuurd en zich in samenspraak met de gemeenten profileren tot goede partners voor inwoners en instellingen van Flevoland op het terrein van ontspanning, informatie en cultuur. Na 2007 zal de provincie nog een aantal jaren een actieve stimulerende rol vervullen om de in gang gezette ontwikkeling verder te brengen. In 2010 is de professionalisering van bibliotheken verankerd in permanente scholingsprogramma's, goed ontwikkelde marketingstrategieën en procedures voor kwaliteitsverbetering en innovatie. De netwerktaken ter ondersteuning van beide basisbibliotheken dienen professioneel te worden uitgevoerd. De provincie blijft verantwoordelijk als opdrachtgever van de netwerktaken en van de specialistische informatiefunctie en als toetser van vitaliteit van het netwerk van bibliotheken, de aansluiting op het landelijke netwerk en de innovatiekracht. Daar hoort ook bij dat structureel wordt gemonitord hoe de bibliotheken functioneren en of zij van de gemeenten voldoende middelen krijgen om een vitaal onderdeel van het netwerk te zijn.
Op grond van de Mediawet is de provincie gehouden een regionale omroepinstelling te subsidiëren. In Flevoland is dit Omroep Flevoland, die de bevolking van Flevoland op de hoogte houdt van gebeurtenissen met een regionale betekenis. Er gaat een samenbindende werking uit van de radio- en televisie-uitzendingen. Tevens is dit massamedium van belang voor een snelle alarmering van de bevolking bij rampen. De provincie streeft ernaar dat Omroep Flevoland - op basis van een evenwichtige programmering - voor de verschillende groepen van de bevolking aantrekkelijke programma's maakt. Deze aantrekkelijkheid moet blijken uit de kijk- en luisterdichtheid en uit de waardering van de programma's. Uit de cijfers met betrekking tot kijk- en luistergedrag blijkt in hoeverre men de doelgroepen bereikt. Periodiek worden meerjarige afspraken gemaakt met Omroep Flevoland over de te leveren prestaties. De onafhankelijke programmaraad adviseert over het programmabeleid.
De kwantiteit en kwaliteit van sportvoorzieningen is een voorwaarde voor deelname aan sport. Het huidige tekort aan sportvoorzieningen zal bij ongewijzigd beleid verder oplopen. De provincie spant zich in om met haar partners een versnelling in de groei van het voorzieningenniveau te bewerkstelligen. De aandacht zal de komende jaren vooral uitgaan naar de realisatie van bovenregionale sportvoorzieningen in Flevoland. De rol van de provincie hierin is stimuleren en partners samen brengen.
De provincie stimuleert daarnaast, samen met haar regionale en lokale partners, een gezondere (attitude van de) bevolking. Vooral jongeren, senioren en allochtonen kunnen een extra stimulans gebruiken. De provincie streeft naar een toename van 1% mensen per jaar die voldoen aan de norm voor bewegen.
De provincie ondersteunt de sportverenigingen vooral via Sport Service Flevoland bij het creëren van een aantrekkelijk aanbod. De grootste problemen voor verenigingen zijn het aantrekken en vasthouden van vrijwilligers en het creëren van een aanbod voor alle doelgroepen dat aansluit bij de behoeften van de maatschappij.
Sportevenementen in Flevoland dragen bij aan een positief imago van de provincie. De provincie beschouwt grote en topsportevenementen als momenten om het sportklimaat van Flevoland te laten zien en voorts uit te dragen wat Flevoland in het algemeen te bieden heeft. Deze gebiedspromotie draagt bij aan de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat. Topsportevenementen zijn ook van belang als middel voor sportpromotie, van jong tot oud.
Let op: Dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 14 Sportbeleid dat rendeert
Ondanks de snelle economische groei heeft Flevoland nog steeds een achterstand in werkgelegenheid ten opzichte van het Nederlands gemiddelde. Dit speelt vooral in het zuidelijk deel van Flevoland, waar de grootste groei van de beroepsbevolking plaatsvindt. Maar ook in overig Flevoland ligt een opgave. In Noordelijk Flevoland blijft de groei van de werkgelegenheid achter, door de eenzijdig georiënteerde productiestructuur welke is gericht op landbouw, agribusiness, visserij en visverwerkende industrie. Bovendien profiteert Noordelijk Flevoland onvoldoende van de uitstraling van het stedelijk netwerk Randstad Holland.
Het tekort aan werk binnen Flevoland wordt door de provincie als één van de belangrijkste weg te werken onevenwichtigheden beschouwd. Werk en inkomen spelen een belangrijke rol in de sociaal-economische ontwikkeling van Flevoland. De mogelijkheid zelf een inkomen te verdienen bepaalt in sterke mate de ruimte van individuen om in hun behoeften te voorzien. Een baan maakt ook deelname aan het maatschappelijke verkeer gemakkelijker.
De provincie wil, conform de doelstelling van de Europese Commissie, een kennisintensieve en innovatieve economie gericht op werkgelegenheid en concurrentiekracht (Lissabon akkoord). De provincie richt zich daarbij tevens op het vergroten van de duurzaamheid van de Flevolandse economie.
In haar economisch beleid, dat van een programmatische uitwerking wordt voorzien in de Nota Economie 2007-2013, heeft Flevoland verschillende aandachtspunten, waarbij internationalisering en innovatiebevordering steeds belangrijker worden voor de regionale economische ontwikkeling. De (internationale) concurrentie tussen regio's en bedrijven wordt in toenemende mate bepaald door het lokale productiemilieu. De belangrijkste eisen die bedrijven stellen aan een specifieke locatie zijn nog steeds de beschikbare ruimte en een goede bereikbaarheid, in het bijzonder over de weg. Het belang dat wordt gehecht aan de representativiteit van de (gebouwde) omgeving en de (landschappelijke) kwaliteit van de bedrijventerreinen neemt waarneembaar toe. Dit geldt vooral voor (internationaal georiënteerde) kennisintensieve en innovatieve bedrijvigheid. De beschikbaarheid van goed opgeleid personeel en de aanwezigheid van telecommunicatievoorzieningen winnen snel aan belang, net als aanwezigheid van toeleveranciers, kennisinstituten en onderwijsinstellingen.
De provincie moet economische doelen bereiken met inbreng van overtuigingskracht, financiële middelen, creativiteit en organisatievermogen. De provincie wil meer verantwoordelijkheid nemen voor zaken die zij belangrijk vindt en meer ruimte bieden voor maatwerk door gebiedspartners. Samenwerking is vaak van doorslaggevend belang. Waar het gaat om het stimuleren van bedrijvigheid kiest de provincie voor een vraaggerichte werkwijze.
Let op: Dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 13 Economische agenda
Verbetering van het technologie- en innovatiepotentieel van het Flevolandse bedrijfsleven draagt bij aan de groei van inkomen en werkgelegenheid en versterking van het concurrentievermogen in Flevoland. Innovatie is naast een vergroting van het arbeidspotentieel (meer werken) de belangrijkste bron voor de toekomstige economische groei van Flevoland. De provinciale inspanning richt zich op het verbreden van de kennisbasis in Flevoland, het bevorderen van samenwerking en kennisuitwisseling tussen bedrijven en kennisinstellingen door onder andere clustervorming, het door bedrijven nog beter gebruik laten maken van bestaande subsidies van het rijk en de Europese Unie, stimulering van het gebruik van ICT-toepassingen en de ontwikkeling van duurzame innovatieve energiedragers.
De Nederlandse economie legt zich mede onder invloed van de mondialisering van de wereldeconomie steeds meer toe op kennisintensieve activiteiten. Dit leidt tot een toenemend belang van samenwerkingsrelaties tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstellingen op regionaal, nationaal en internationaal niveau. Deze relaties dragen bij aan innovaties die via productiviteitsverbetering leiden tot economische groei. Regio's die al in het bezit zijn van een hecht economisch netwerk, zoals dat vaak geconcentreerd is rond bepaalde specialisaties (clusters), hebben een sterke uitgangspositie, zowel voor het behouden van bestaande bedrijven als het ontwikkelen en aantrekken van nieuwe bedrijven. Voor een relatief jonge provincie als Flevoland is netwerkvorming daarom extra belangrijk. Het Regionaal Innovatie- en Technologieplan (RITP) Flevoland geeft een aanzet voor netwerkvorming. Overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven werken intensief samen en recent is de Innovatiekring, die zich vooral richt op innovatiestimulering in het MKB, ingesteld.
De medisch-technologische branche en de life sciences sector zijn door technologische en demografische ontwikkelingen kansrijke groeisectoren en verdienen daarom aandacht. Dit geldt eveneens voor de sectoren ICT, multimedia, creatieve industrie, composieten, watertechnologie en geomatica. Deze sectoren zijn ook vanuit milieuoogpunt interessant. De provincie zal onder andere samen met de partners in de Noordvleugel nagaan wat nodig is voor de verdere ontwikkeling van deze sectoren in Flevoland.
De provincie wil economisch interessante initiatieven vanuit het bedrijfsleven op het gebied van duurzame energie faciliteren. Daartoe worden marktinitiatieven ondersteund en netwerken benut. Door succesvolle toepassingen van duurzame energie te etaleren via een toepassingencentrum wordt Flevoland op de kaart gezet als een provincie waar innovaties en toepassingen van duurzame energie mogelijk zijn en worden ondersteund. Naast fysieke opstellingen van duurzame energietoepassingen wil de provincie Flevoland de hier opgedane 'toepassingskennis' uitwisselen.
De provincie wil een rol vervullen bij het bewustwordingsproces van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) bij in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf in Flevoland. Daartoe worden bijeenkomsten georganiseerd met het bedrijfsleven en andere partners in het veld waarbij voorbeelden worden aangedragen en netwerken worden gesmeed. Bedrijven worden gestimuleerd door jaarlijks een prijs toe te kennen aan het meest duurzame bedrijf van Flevoland (Flevopenningen). De provincie is zelf partner van -MVO-Nederland-. De partners van dit platform wisselen kennis uit door projecten, ideeën en initiatieven op het gebied van MVO uit de eigen organisatie.
Let op: Dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 13 Economische agenda
Internationalisering van de Flevolandse economie en versterking van de internationale oriëntatie van het Flevolandse bedrijfsleven is meer dan ooit een vereiste in het licht van de voortgaande globalisering en openstelling van internationale markten. Internationalisering is zowel gericht op vergroting van de export als op het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Op dit terrein zijn meerdere spelers actief: in Flevoland de gemeenten, de Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland, de Kamer van Koophandel en het WTC Almere en op nationaal niveau het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland, de Nederlandse Export Combinatie, de Economische Voorlichtingsdienst en het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering. Bovendien dienen zich mogelijke samenwerkingsverbanden aan met andere provincies in Randstadverband en met de provincie Utrecht in het bijzonder. Samenwerking is onontbeerlijk, om te beginnen binnen de Randstad (bv. Europaloket). Naast bevordering van de bewustwording ten aanzien van internationalisering zijn vier concrete actielijnen te onderscheiden:
1. Het bevorderen van de internationale oriëntatie van het Midden en Klein Bedrijf (MKB), in het bijzonder stimulering van de export door het Flevolandse MKB. De exportpositie van het Flevolandse MKB is de afgelopen jaren verslechterd. De structuur van het MKB (voornamelijk jonge, kleine bedrijven in de dienstensector), lijkt hieraan debet te zijn. De provincie wil de internationale concurrentiepositie versterken. De inzet is zowel gericht op een toename van het aantal exporterende MKB bedrijven als op een verdere toename van de export van bedrijven die al exporteren.
2. Het sterker op de kaart zetten van Flevoland als interessant vestigingsgebied bij potentiële buitenlandse investeerders, bedrijven en instellingen. De laatste jaren is net als in de rest van het land het aantal nieuwe buitenlandse vestigingen in Flevoland sterk terug gelopen. De provincie Flevoland zal zich sterker als regisseur opstellen.
3. Het stimuleren van internationale technologische samenwerking tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en kennisinstituten. De provincie wil buitenlandse bedrijven en instellingen in contact brengen met Flevolandse instituten en bedrijven die over hoogwaardige kennis beschikken of daarvoor een impuls vanuit het buitenland nodig hebben.
4. Versterken internationale oriëntatie van overheden en semi-overheden. Door te leren van ervaringen elders (inspiratie opdoen; benchmarking), kennis uit te wisselen en gezamenlijke methoden te ontwikkelen kan de effectiviteit van het regionaal-economisch beleid worden vergroot.
De provincie wil een toekomstbestendige werkgelegenheidsgraad (aantal banen ten opzichte van de beroepsbevoking uitgedrukt in aandeel van de beroepsbevolking) bereiken van 90% in 2030 (75% in 2015) en verlaging van de werkloosheid naar 6% in 2010. Jaarlijks zal de werkgelegenheid met 6400 banen moeten groeien. Dit is een ambitieuze taakstelling gelet op het hoogste groeiscenario van het Centraal Planbureau, dat in de periode tot 2030 een aanzienlijk lagere groei kent. De invloed van het provinciale handelen op de arbeidsmarkt is beperkt. De arbeidsmarkt speelt zich af op regionaal niveau en vraagt derhalve om een regionale bundeling van krachten en een verbetering van het regionaal organiserend vermogen. Op korte termijn is de provinciale inspanning gericht op een vergroting van de vraag naar arbeid. Op langere termijn ligt het accent op de versterking van het arbeidsaanbod. De rol van de provincie ligt vooral op het vlak van de coördinatie en initiëring van bovenlokale projecten. Het te voeren provinciale arbeidsmarktbeleid kent drie beleidssporen:
Het bedrijfsleven wordt gevraagd alle vacatures te melden bij het Centrum voor Werk en Inkomen. De groei van werkgelegenheid wordt bevorderd door het stimuleren van ondernemerschap en starters. In het provinciale startersbeleid is een drietal beleidsthema's geformuleerd, namelijk:
1. het algemeen stimuleren van het aantal starters;
2. bewustwording, kennis en vaardigheden;
3. infrastructuur en voorzieningen voor starters en doorstarters.
Per thema zijn vele projecten bedacht en gestart. Daarnaast subsidieert de provincie projecten die binnen het startersbeleid passen.
De Ontwikkelingsmaatschappij Flevoland is actief op het terrein van acquisitie van bedrijvigheid en voorzieningen. Binnen de kaders van het RITP (Regionaal Innovatie en Technologie Plan) wordt onder meer gewerkt aan het verhogen van de arbeidsproductiviteit en innovatie, waardoor de concurrentiepositie wordt versterkt en de vraag naar werkgelegenheid toeneemt. Tenslotte worden bedrijven en medewerkers gestimuleerd zich blijvend te scholen ter verbetering van de arbeidsproductiviteit en daarmee de concurrentiepositie.
De provincie steunt de gemeenten bij het reïntegreren van uitkeringsgerechtigden zonder daarbij in de wettelijke taken van de gemeenten te treden. Jongeren worden gestimuleerd een startkwalificatie te behalen die goede kansen biedt op de arbeidsmarkt. Innovatie in aanbodgerichte instrumenten om de kloof tussen het aanbod van werkzoekenden en vraag naar werkenden te verkleinen, krijgt provinciale ondersteuning.
Het Provinciaal Platform Arbeidsmarkt is gericht op het versterken van het organiserend vermogen in de regio in bestuurlijke zin en ondersteunt daarmee de uitvoering van arbeidsmarktprojecten. De aansluiting tussen beroepsonderwijs en arbeidsmarkt moet worden verbeterd. In dat kader biedt de aanpak per cluster en sector mogelijkheden tot het maken van concrete afspraken tussen beroepsonderwijs, werkgevers en werknemers. Er ligt een nauwe relatie met het onderwijsbeleid. Nieuwe beroepsopleidingen en doorlopende leerlijnen zijn nodig. De provincie verzamelt en publiceert data over werkgelegenheid, beroepsbevolking en pendel, om vroegtijdig ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te signaleren.
De provincie stimuleert ontwikkelingen die een verdere flexibilisering van de arbeidsinzet, zoals bijvoorbeeld telewerken, mogelijk maken, omdat daarmee vraag naar en aanbod van arbeid makkelijker op elkaar zijn af te stemmen.
Het landelijk gebied moet vitaal blijven. Ook in Flevoland is sprake van verdergaande schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich primair richt op duurzame productie (en verwerking) van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied ter verbreding van het economisch draagvlak en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij.
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Indien het beleidskader van het Omgevingsplan en deze beleidsregel te beperkend blijken voor ontwikkelingen die bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied, dan is de provincie bereid dat kader op experimentele basis te verruimen.
Vooral in de oostrand van Flevoland bestaan goede mogelijkheden voor een verweving van landbouw, recreatie, natuur, waterberging, kleinschalige bedrijvigheid en landelijk wonen. Door verweving kan in het landelijk gebied een lappendeken van functies ontstaan. Dit vraagt een zorgvuldige regie, zodat de kwaliteit van natuur, landschap, water en milieu behouden blijft.
De rijksoverheid delegeert de regie over activiteiten op het platteland naar de provincie. De rollen veranderen. Een integraal gebiedsplan kan op initiatief de overheid of van marktpartijen worden opgesteld. De betrokkenheid van de provincie is afhankelijk van de regionale belangen die er spelen, de dynamiek binnen het gebied, de complexiteit van de opgaven en het draagvlak voor een specifieke provinciale rol. De rol van de provincie kan in de loop van het proces wijzigen. De provincie kan stimuleren (onder andere met behulp van financiering uit de Investeringsregeling Landelijk Gebied (ILG) en het Plattelands Ontwikkelingsplan (POP), en kan daarnaast initiëren (zelf partijen uit nodigen deel te nemen aan visie en planvorming), regisseren (partijen bij elkaar brengen die vanuit een gemeenschappelijk belang projecten ontwikkelen) of ontwikkelen (zelf waar nodig de organisatie van een ontwikkeltraject ter hand nemen). Zo nodig kunnen kaders worden gesteld in een verordening of beleidsregel.
Indien vrijkomende agrarische bouwpercelen of gedeelten daarvan een ander gebruik krijgen, dan mogen deze nieuwe (niet-agrarische of agrarisch aanverwante) functies de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten (Figuur 17 Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten) van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening gehouden worden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten (Figuur 18 Landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten). Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of in of aansluitend aan het bebouwde gebied wordt in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenste effecten moeten worden voorkomen.
De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van 1 woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel. Nieuwe (agrarische) bouwpercelen worden in principe niet toegestaan.
Let op: er is een uitzondering op dit beleid gemaakt voor:
- de vestiging van een nieuw agrarisch bouwperceel aan de Elandweg te Swifterbant vanwege de aanleg van de Hanzelijn en de N23. (Afwijking 1 Nieuw bouwperceel aan de Elandweg)
Het is denkbaar dat het beleidskader in dit plan en in de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' te beperkend blijkt te zijn om gewenste integrale ontwikkelingen met wonen, recreatie, natuur, water en bedrijvigheid, zoals aangegeven in de ontwikkelingsvisie 2030 (Figuur 2 Ontwikkelingsvisie 2030), mogelijk te maken. In dat geval kan op experimentele basis het planologisch regime voor dat gebied worden verruimd. Voorwaarde is dan wel dat hieraan een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal plan voor dat gebied ten grondslag ligt, waarin een kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond. De provincie kan aan de verruiming van het regime de voorwaarde stellen dat verevening plaatsvindt van kosten en opbrengsten van onderdelen van het plan of programma.
Het plan moet inzicht bieden in:
* de ambities voor het versterken van de vitaliteit van het landelijk gebied;
* het waarborgen en verbeteren van de kwaliteit van het landelijk gebied (natuur, landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, extensieve vormen van recreatie), bijvoorbeeld door eisen van verevening en randvoorwaarden voor nieuwe functies te stellen;
* de wijze waarop met de bestaande situatie en functies in het gebied wordt omgegaan;
* de wijze waarop hierbij omgegaan wordt met natuurwaarden (saldobenadering);
* de wijze waarop het experiment past binnen de ontwikkelingsvisie 2030 en bijdraagt aan de provinciale opgaven voor de speerpunten.
Op basis van de ervaringen met experimenten kan het ruimtelijk beleid zonodig worden aangepast zodat wenselijke verweving via vigerend beleid mogelijk kan worden gemaakt.
Alvorens GS besluiten tot medewerking aan planontwikkeling op experimentele basis, worden Provinciale Staten geraadpleegd.
Let op: Het experimentenkader is voor de volgende plannen toegepast:
Om de relatieve stilte in het merendeel van het landelijk gebied te behouden, wordt bij nieuwe geluidsbronnen bundeling met bestaande geluidsbronnen nagestreefd.
Bij de beoordeling van de hinder voor de omgeving wordt rekening gehouden met cumulatieve effecten. De provincie heeft in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving vijf stiltegebieden aangewezen, waar de geluidbelasting minder dan 35 dB(A) bedraagt. Die waardevolle stilte wordt beschermd(Figuur 13 Milieubeschermingsgebieden voor stilte).
Lawaaiproducerende buitensporten zijn aan regels gebonden. Nieuwe vormen daarvan mogen plaatsvinden binnen de huidige daarvoor aangewezen inrichtingen. Uitbreiding van lawaaiproducerende buitensporten is mogelijk in het gebied nabij luchthaven Lelystad en het Aviodrome.
Let op: er is een uitzondering op dit beleid gemaakt voor: Afwijking 2 Cross- en demonstratieterrein TKD
In de Noordoostpolder, en in mindere mate in Oostelijk Flevoland is de leefbaarheid van kleine kernen een aandachtspunt. Versterking van de woonfunctie kan het draagvlak voor basisvoorzieningen op peil houden. Daarbij zijn er wellicht mogelijkheden voor het creëren van bijzondere woonvormen. Combinatie van functies is een mogelijkheid om het voorzieningenniveau op een basisniveau in stand te houden. De bibliotheken en dorpshuizen kunnen een centrale rol vervullen in de totstandkoming van innovatieve arrangementen. Eigen initiatieven van de bewoners van de kleine kernen spelen ook een belangrijke rol. Het beleid van de gemeente Noordoostpolder is erop gericht de voorzieningen in ieder geval overeind te houden in de vier zorgclusterdorpen Marknesse, Ens, Creil en Emmeloord. De provincie is volgend op dit gemeentelijk beleid. Met de afbouw van Europese programma's nemen de financiële mogelijkheden voor ondersteuning van initiatieven af.
De woonfunctie is in Flevoland sterk gebonden aan het stedelijk gebied. Er is vraag naar bijzondere woonmilieus en combinaties van wonen en werken. Voor een deel heeft deze vraag betrekking op wonen in het landelijk gebied. Vrijkomende agrarische bebouwing kan gedeeltelijk in deze behoefte voorzien. Landelijk wonen kan ook gerealiseerd worden met de aanleg van nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
Een landgoed is minimaal 5 hectare groot, bestaat voor tenminste 30% uit bos of natuurterrein en vormt een esthetische eenheid. Het gebruik van de gronden mag de samenhang van het landgoed niet verstoren en mag het natuurschoon niet schaden. Het landgoed wordt ontsloten en opengesteld voor publiek. Er wordt één (woon)gebouw van allure toegestaan per 5 hectare, met een beperkt aantal woningen per (woon)gebouw. De provincie ziet vooral kansen voor landgoederen aansluitend aan bestaande bos- en natuurgebieden. Een goede landschappelijke inpassing is hierbij belangrijk. Voor gebieden met een karakteristieke openheid is aanleg van nieuwe landgoederen mogelijk, bijvoorbeeld in combinatie met waterberging en een in het landschap passende inrichting. Deze criteria kunnen worden uitgewerkt in een beleidsregel. Aan gemeenten wordt gevraagd in hun plannen vast te leggen of nieuwe landgoederen in bepaalde gebieden worden uitgesloten. Het ontstaan van woonresorts buiten de kernen moet worden voorkomen.
Naast landgoederen hebben gemeenten de mogelijkheid om hoogwaardige woonmilieus te realiseren in de vorm van nieuwe buitenplaatsen. Hierbij kan gedacht worden aan woningen van allure in een parkachtige setting. Uitgangspunt is een woningdichtheid van maximaal één woning per hectare en een oppervlakte die voor ongeveer 30% uit bos, natuur of groenvoorziening bestaat die opengesteld is voor publiek. Voor deze vorm van wonen ziet de provincie mogelijkheden in de overgangszone van het stedelijk naar het landelijk gebied aansluitend aan de kern.
De provincie acht de ontwikkeling van landgoederen en buitenplaatsen ook mogelijk op (voormalige) agrarische bouwpercelen, mits dit niet ten koste gaat van de esthetische eenheid en het natuurschoon van het te ontwikkelen landgoed of de buitenplaats. Permanente bewoning van recreatiecomplexen en -accommodaties is niet toegestaan.
De landbouw verandert in een hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in haar verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen, zodanig dat er een duurzame, vitale landbouwsector ontstaat en er meer mogelijkheden ontstaan voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied. Op vergroting van agrarische bouwpercelen is de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied van toepassing. Richtinggevend is dat eerst de ruimtelijke mogelijkheden voor verhoging van het bebouwingspercentage zijn verkend en te beperkt zijn bevonden, voordat een vergroting van een agrarisch bouwperceel aan de orde kan komen. De vergroting dient verband te houden met de agrarische bedrijfsvoering of met een aangetoonde noodzaak voor aanwezige niet-agrarische activiteit. Voorts wordt de voorwaarde gesteld dat de erfsingel hersteld wordt en dat de verkeersafwikkeling op het perceel en op de openbare weg veilig is.
Grotere afstanden tussen bouwperceel en productiegronden brengen kosten en vervoersbewegingen met zich mee en kunnen leiden tot extra verkeersrisico's. De Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) kent het instrument kavelruil. Dit is gericht op een betere verdeling van agrarische gronden en biedt de mogelijkheid om via vrijwillige ruilconstructies met rijkssteun structuurverbeteringen in de land- en tuinbouw te realiseren. De provincie laat de keuze om hier gebruik van te maken aan het agrarisch bedrijfsleven zelf, maar is bereid tot procesmatige ondersteuning en streeft daarbij kavelruil naar koppeling met maatschappelijke doelen, zoals het creëren van meer ruimte voor het watersysteem.
Stedelijke uitbreiding, aanleg van infrastructuur en ontwikkeling van natuur en recreatie zullen het agrarisch productieareaal verder doen krimpen. Dit beïnvloedt in voorkomende gevallen ondernemersbeslissingen over investeringen en bedrijfsontwikkeling en vereist een vroegtijdige en zorgvuldige communicatie tussen overheid en ondernemers. Op verzoek van de provincie zal het rijksgrondbedrijf zoeken naar passende oplossingen voor de betreffende pachters en erfpachters.
Op veel Flevolandse bedrijven wordt de bollenteelt als wisselteelt in het bouwplan ingepast. De provincie wijst bezanden van gronden af, gelet op de ongewenste grootschalige landschappelijke ingrepen die daaraan verbonden zijn. Clustering van fruit- en boomteelt en andere hoogopgaande houtige gewassen heeft vanuit het oogpunt van landschappelijke kwaliteit de voorkeur. In gebieden met karakteristieke openheid (Figuur 18 Landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten) zijn hoogopgaande houtige teelten ongewenst. Voorkeurlocaties voor pot- en containerteelt zijn glastuinbouwgebieden. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de nadere uitwerking van het ruimtelijk beleid terzake.
De provincie handhaaft de concentratie van glastuinbouw in de gebieden bij Almere, Luttelgeest en Ens (Figuur 14 Glastuinbouw). Binnen deze glastuinbouwgebieden kunnen ook bijbehorende activiteiten als verwerking, verpakking en logistiek gevestigd worden. Uitbreidingsmogelijkheden liggen alleen bij Luttelgeest en Ens. Hier is tevens herstructurering en revitalisering nodig om de concurrentiepositie voor de toekomst veilig te stellen. De bestaande infrastructuur, wateropvang, energiebehoefte, energiebesparingmethoden en afvalwaterverwerking moeten daarbij duurzaam en toekomstgericht worden ingericht. Ook de landschappelijke inpassing is een aandachtspunt, met bijzondere aandacht voor lichthinder. De provincie zal het revitaliseringsproces ondersteunen. Buiten de glastuinbouwgebieden is alleen teeltondersteunend glas toegestaan. De maatvoering is opgenomen in de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.
De intensieve veehouderij in Flevoland is van beperkte betekenis. Op nationaal niveau is de omvang van de intensieve veehouderij in de afgelopen jaren beduidend afgenomen. Schaalvergroting, specialisatie, kostprijsbeheersing en toenemende automatisering zijn voor de intensieve veehouderij de belangrijkste bedrijfsstrategieën. Dat geldt ook voor Flevolandse bedrijven. De provincie verstaat onder intensieve veehouderij het bedrijfsmatig houden van pluimvee (waaronder kippen, kalkoenen, eenden, ganzen, struisvogels), varkens, runderen voor de vleesproductie, pelsdieren en konijnen. De intensieve veehouderij kan zich ontwikkelen binnen de in het bestemmingsplan aangegeven grenzen van het bestaande bouwperceel. Indien een ondernemer kan aantonen dat grotere bedrijfsgebouwen en vergroting van het agrarisch bouwperceel nodig zijn om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen die ingevolge de nationale wet- en regelgeving worden gesteld en bedrijfs economisch rendabel kunnen blijven ondernemen, kan van voorgaande bepaling worden afgeweken.
Let op: er is een uitzondering op dit beleid gemaakt voor:
- uitbreiding van een bouwperceel aan de Vlotgrasweg in Lelystad (vanwege perceelsindeling en het voldoen aan dierenwelzijnseisen): Afwijking 3 Uitbreiding bouwperceel Vlotgrasweg
Het belangrijkste productiegebied voor biologische landbouw bevindt zich ten noorden van Lelystad. In de nabije omgeving zijn toonaangevende instellingen gevestigd. Het is van belang de combinatie van bedrijfsleven, onderzoek, voorlichting en onderwijs bij de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw in Flevoland en daarbuiten te versterken. Als op de langere termijn de verstedelijking van Lelystad verhuizing noodzakelijk maakt, lijken er in de overige delen van Flevoland nog goede kansen te liggen.
In de komende 15 jaar worden naar verwachting op diverse locaties in Nederland agribusinessparken ontwikkeld. In een agribusinesspark worden verschillende agrarische activiteiten gecombineerd met niet-agrarische activiteiten. Zo is een combinatie van primaire productie met be- en verwerking van producten mogelijk. Agribusiness kan worden opgedeeld in vestigingen ten behoeve van intensieve veehouderij, glastuinbouwgebieden, kleinschalige be- en verwerking van agrarische producten op het (voormalige) agrarische bouwperceel (conform de beleidsregel Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied) en grootschalige be- en verwerking van agrarische producten op reguliere bedrijventerreinen of industrieterreinen (conform de beleidsregel Locatiebeleid stedelijk gebied). De provincie wil initiatieven voor agribusinessparken de ruimte bieden en stimuleren, omdat ze in beginsel goed passen in de Flevolandse structuur.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De agrarische sector stelt specifieke eisen aan de waterhuishouding. Voor een optimale productie van gewassen worden eisen gesteld aan de grondwaterstand, het peilbeheer, de beschikbaarheid, de kans op wateroverlast en de kwaliteit van water voor beregening. De eisen verschillen per gewas.
Op een aantal plaatsen, onder andere in de bodemdalinggebieden, loopt het systeem tegen zijn grenzen aan. Dit vraagt om heroverweging, uitgaande van de samenhang tussen doelmatig waterbeheer en duurzaam bodemgebruik en -beheer. In gebieden met de functie ‘agrarisch water’ (figuur 10) worden de volgende doelen gesteld:
Plaatselijk is sprake van een beperkte en verslechterende drooglegging ten opzichte van de eisen van het agrarisch landgebruik. Hier is een overgang wenselijk naar een gebruik dat ook op langere termijn in overeenstemming is met de drooglegging.
Op Urk staat de visserij door vangstbeperkende maatregelen onder druk. Naast stimulering van diversificatie naar andere sectoren blijft het provinciaal beleid gericht op versterking van het visserijcomplex. Om de positie van de verwerkende industrie veilig te stellen, is een verdere internationale oriëntatie nodig, vooral gericht op de aanvoer van te verwerken vis uit het buitenland. Daarnaast dient de aandacht verder te verschuiven naar kwaliteitsproducten met een hoge toegevoegde waarde. De provincie kan met voorwaardenscheppend en stimulerend beleid bijdragen aan structuurversterkende ontwikkelingen, zoals de aanleg van bedrijventerreinen en de eventuele ontwikkeling van nieuwe havencapaciteit. Naast de internationaal georiënteerde zeevisserij blijft het behoud van de IJsselmeervisserij van belang.
De provincie ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in Flevoland verder te ontwikkelen. Flevoland kan hierin een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel gaan vervullen. De werkgelegenheid kan met 5% per jaar groeien. De concurrentiekracht van Flevoland als vakantiebestemming kan worden versterkt door de ontwikkeling van de luchthaven, vergroting van de hotelcapaciteit, goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes, aantrekkelijk en veilig vaarwater, attractieve stranden en bossen, toegankelijke natuurgebieden, versterking van de belevingswaarde van Flevoland voor de recreant en ontwikkeling van nichemarkten op het gebied van cultuurtoerisme.
De provincie heeft op dit beleidsterrein geen wettelijke taken, maar wil een stimulerende rol vervullen en wil vooral de belangen op bovengemeentelijk niveau bundelen. Gezamenlijke ambities moeten worden bereikt met inbreng van financiële middelen, creativiteit, organisatievermogen en overtuigingskracht. Voor alle ontwikkelingen geldt dat deze goed worden ingepast in het landschap en dat de bestaande landschappelijke kwaliteit behouden blijft dan wel wordt hersteld.
Vanuit de Noordvleugel is er een sterke druk op Flevoland. Ook op het oude land in het (noord-)oosten is de ontwikkelingsruimte voor recreatie en toerisme beperkt. Door deze druk af te leiden naar Flevoland ontstaan volop kansen om in Flevoland recreatievoorzieningen van allure te realiseren met behoud van landschappelijke kwaliteit en ontwikkeling van natuur. De wens om te groeien is ook bij veel recreatieondernemers nadrukkelijk aanwezig. In sommige gevallen is de groei te accommoderen aansluitend op bestaande bedrijven. In andere gevallen zal er ruimte voor nieuwe recreatiebedrijven moeten worden gevonden (Figuur 15 Streefbeeld en ontwikkeling recreatie).
De provincie wil nadrukkelijk aansluiten op de unieke ligging. De provinciale inspanning concentreert zich op de volgende vier aspecten:
Iedere kern hoort voldoende recreatief uitloopgebied te hebben, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht. Een recreatief uitloopgebied bestaat uit een groene of blauwe rand langs de kern. Het biedt ruimte aan uiteenlopende intensieve en extensieve recreatiefuncties, maar ook voor andere functies, zoals gebruiksnatuur, stadslandbouw of kleinschalig wonen. Het uitloopgebied moet voor fietsers en wandelaars goed bereikbaar zijn en aantrekkelijk en afwisselend zijn ingericht. Het uitloopgebied heeft vooral een functie voor de eigen inwoners, maar er kunnen ook (boven-)regionale functies in geplaatst worden. Als algemeen principe geldt dat nieuwe intensieve dagrecreatie nabij de kernen ligt. Een uitzondering kan gemaakt worden voor ruimtevragende en hinder veroorzakende intensieve recreatie. Vanuit het beginsel van nabijheid denkt de provincie aan een zone van ongeveer 1 kilometer rondom de gebieden die staan aangeduid als stedelijk gebied tot 2015. Bij enkele kernen gaat het om een groter recreatief uitloopgebied. Bij Almere vormt het recreatief uitloopgebied een verbinding met het speerpuntgebied OostvaardersWold. Bij Dronten, Biddinghuizen en Emmeloord vormt het recreatief uitloopgebied een verbinding tussen de kernen en de recreatiezone aan de oostrand van de provincie.
In Noordelijk Flevoland wordt de corridor Emmeloord-Kuinderbos een nieuw uitloopgebied. Nabij Emmeloord is ruimte voor intensieve vormen van recreatie en toerisme. Bij het Kuinderbos en het Voorsterbos ligt de nadruk op extensievere functies, zoals natuur, verblijfsrecreatie, landbouw en landgoederen. Aan de westzijde en noordzijde van Emmeloord markeert een groenzone de overgang naar het open gebied. Deze groenzone dient tevens als uitloopgebied. Ten zuiden van Emmeloord zijn er kansen om de relatie met Schokland te versterken. Ook de relatie met het Ketelmeer kan worden versterkt. Het Urkerbos heeft een belangrijke recreatieve waarde voor Urk mede door de hoge natuurwaarden. Nieuwe recreatieve voorzieningen worden bij voorkeur ontwikkeld aansluitend aan het bosgebied. Dergelijke ontwikkelingen in het gebied zijn ook mogelijk, mits dit tegelijkertijd leidt tot een versterking van de natuurkwaliteit en/of de omvang (saldobenadering).
Lelystad is omringd door veel recreatiegebieden, zowel op het land als in het water. De toegankelijkheid en attractiewaarde kunnen echter worden verbeterd. Aan de randen van het Hollandse Hout zijn recreatieve ontwikkelingen mogelijk, mits zoneringen worden aangebracht. Het gebied nabij luchthaven Lelystad en het Aviodrome kan zich verder ontwikkelen als een zone voor bovenregionale recreatie met ruimte voor lawaaiproducerende buitensporten en intensieve vormen van recreatie en toerisme. De relatie van Lelystad met het grote water kan de komende jaren in recreatieve zin versterkt worden met ontwikkelingen die aansluiten bij de haven voor historische schepen, het oude werkeiland Lelystad-Haven, het Nieuw Land Erfgoedcentrum, de Bataviawerf en de Bataviahaven, met inachtneming van natuurkwaliteiten.
Let op: er is een uitzondering met het experimentenkader gemaakt voor:Experiment 8 Mechanisch Erfgoed Centrum
Almere is een geschikte vestigingsplaats voor bovenregionale en intensieve vormen van recreatie. Dit biedt Almere de mogelijkheid zich sterker te profileren als recreatiegemeente in de Noordvleugel. De provincie wil meer ruimte bieden voor recreatief gebruik van de groengebieden in het stedelijk gebied van Almere. Door de verwachte sterke bevolkingsgroei ontstaat in Almere een grote behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. De inrichting van het OostvaardersWold kan hierin voorzien. Aan de kust van IJmeer en Gooimeer zijn recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden voor stranden en jachthavens, mits inpasbaar binnen de wettelijke randvoorwaarden.
De uitloopgebieden van Zeewolde bevinden zich in de randen van het Horsterwold en langs de randmeren. Concentratie en zonering van recreatievoorzieningen in deze uitloopgebieden is gewenst, om de natuurwaarden te ontzien.
De oostrand van de provincie is een multifunctioneel gebied dat zich uitstrekt van Lemmer tot aan de zuidlob in Zeewolde. Hier bevindt zich een uitgestrekte recreatiezone met enkele concentraties van vooral verblijfsrecreatieve voorzieningen, maar er zijn ook enkele grotere dagrecreatieve voorzieningen, zoals Walibi World, Dorhout Mees en de Orchideeënhoeve. Het is een bos- en waterrijke zone nabij aantrekkelijke en (inter-)nationaal bekende recreatie- en natuurgebieden, zoals de Weerribben en de Veluwe. De nabijheid van dit 'oude land' is aantrekkelijk voor toeristen (bezoekjes vanuit het 'oude land' naar de polder en omgekeerd), maar ook voor ondernemers, die door ruimtegebrek op het oude land niet verder kunnen groeien. De randmeren vormen een belangrijk recreatief gebied voor zowel Flevoland als de aangrenzende regio's op het 'oude' land. Veel recreatievoorzieningen zijn geclusterd rond de meren (jachthavens, stranden en vaargebieden). De provincie ziet in de oostelijke randzone belangrijke kansen voor verdere ontwikkeling van dagrecreatie, verblijfsrecreatie en waterrecreatie.
Tegelijkertijd zijn de gebieden die het meest aantrekkelijk zijn voor recreatie ook de gebieden met de hoogste natuurkwaliteit, veelal met een beschermde natuurstatus. Het beoogde multifunctionele gebruik is daardoor aan een aantal randvoorwaarden gebonden. De provincie wil langs de randen van de bossen, in de brede delen van de randmeren en in de minder kwetsbare bosgebieden meer ontwikkelkansen bieden voor recreatie en toerisme.
Deze groei is alleen mogelijk als ook de natuur een robuuster karakter krijgt, zodat de extra recreatiedruk goed opgevangen wordt. Door toepassing van de saldobenadering ontstaan mogelijkheden om de recreatieve groei te combineren met een kwaliteitsverbetering van de natuur. Vooral in het speerpuntgebied Oostrand van Flevoland kunnen nieuwe zones ontstaan waar recreatie, gebruiksgroen, extensieve landbouw en natuur meer verweven worden.
Routestructuren bepalen de bereikbaarheid van de recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen op zichzelf ook activiteiten als varen, wandelen, fietsen, paardrijden, skaten en andere niet-gemotoriseerde vormen van recreatie. Aan routes worden eisen gesteld van fysieke kwaliteit, bewegwijzering, aantrekkelijkheid en landschappelijke inpassing. De aantrekkelijkheid van de routes wordt vergroot door in de netwerken voorzieningen voor dag- en verblijfsrecreatie op te nemen. Verder zijn er kansen voor het ontwikkelen van nieuwe voorzieningen op knooppunten van routes -zoals bij de entrees van de polder- en het vergroten van de belevingswaarde door het toegankelijk maken van cultuurhistorische objecten, archeologische monumenten en/of landschapskunst.
De kwaliteit van bestaande routes kan worden verbeterd. Dit geldt vooral voor routes vanuit de stad naar het landelijk gebied. De provincie geeft voorrang aan het versterken van bestaande routes boven de realisatie van nieuwe routes. Knelpunten moeten worden opgelost, de kwaliteit en belevingswaarde worden verbeterd en het aanbod van aanvullende voorzieningen worden vergroot. Vaarroutes in de polders kunnen aantrekkelijker worden gemaakt bij gelegenheid van onderhoud van vaarwegen. Zowel het natuurbelang, de waterkwaliteit, de waterberging als het recreatiebelang zijn gediend bij meer afwisseling en differentiatie, bijvoorbeeld in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen. Een ontbrekende schakel is de vaarverbinding Zwolse Vaart-Kuinre. Deze heeft de potentie om op termijn een onderdeel te worden van het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN). De provincie zal zich samen met gemeenten en betrokken organisaties inzetten om de knelpunten in het BRTN aan te pakken. Dit geldt ook voor knelpunten in het lange afstandsnetwerk van landelijke fietsroutes, zoals de route Lelystad-Harderwijk door de Larserstrook (LF21) en de route vanaf de Nijkerkersluis tot de Stichtse Brug (Figuur 7 Streefbeeld fietsnetwerk 2015)
Waarborging van de landelijke routestructuren is belangrijk. Daarom wordt het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN) planologisch vastgelegd (Figuur 15 Streefbeeld en ontwikkeling recreatie). De provincie vraagt de gemeenten in de planvorming aandacht te besteden aan behoud en ontwikkeling van wandel- (LAW) en fiets- (LF) routestructuren. De LF-routestructuren staan weergegeven in Figuur 7 Streefbeeld fietsnetwerk 2015.
De as Lelystad-Harderwijk is een belangrijke drager van diverse recreatief-toeristische ontwikkelingen. Het noordelijk deel is vooral van belang als uitloopgebied van Lelystad en biedt ook ruimte aan nationale attracties. Het middendeel is van belang in het netwerk van recreatieve vaar-, fiets- en wandelroutes met (op de knooppunten) bijbehorende voorzieningen. Het zuidelijk deel wordt gekenmerkt door de verweving van landbouw, natuur en recreatie en maakt daardoor beleidsmatig onderdeel uit van de recreatiezone.
Let op: deze tekst is uitgewerkt in Uitwerking 3 Nationaal Evenemententerrein
De provincie wil ruimte bieden aan de ontwikkeling van een grootschalig (nationaal) evenemententerrein, waarbij de voorkeur bestaat deze te situeren op het grondgebied van de gemeente Dronten (Biddinghuizen). In het en de daaraan gekoppelde strategische milieubeoordeling zijn de mogelijkheden hiertoe nader onderzocht en vormgegeven. De financiering van de investeringen in het NET zelf is een verantwoordelijkheid van de marktpartijen. Voor het NET is bereikbaarheid, zowel per auto als per openbaar vervoer, een zeer essentieel criterium. De komst van de Hanzelijn verbetert de OV-bereikbaarheid. Aansluitend daarop moet voor voor- en natransport door de initiatiefnemers een plan voor de inzet van besloten (shuttle) bussen worden gemaakt. Het is voor de provincie niet mogelijk om voor de ontsluiting van dit terrein - exploitabel - regulier openbaar vervoer aan te bieden. De geluidsoverlast van evenementen is bij Biddinghuizen relatief beperkt, omdat het in een dunbevolkt gebied ligt.
Voor nieuwvestiging van een grootschalig attractiepark kan worden gedacht aan een locatie binnen, of aansluitend aan, het stedelijk gebied van Almere. Een grootschalig park kan daar goed worden ontsloten, via het wegennet, openbaar vervoer en fietspaden, en kan een functie vervullen voor Flevoland, maar ook voor de Noordvleugel. Bundeling met aanwezige voorzieningen is er goed mogelijk. Voor grootschalige dagrecreatie zijn binnen Flevoland meer locaties geschikt. Door de invloed van de Noordvleugel van de Randstad en de goede bereikbaarheid van Almere kan in de uitloopgebieden van Almere ruimte gevonden worden voor deze bovenregionale en meer intensieve vorm van recreatie. Ook locaties nabij Lelystad zijn echter denkbaar. De vestiging van nieuwe intensieve recreatieve en toeristische voorzieningen in de EHS dient te worden voorkomen, om het behoud en de ontwikkeling van (nieuwe) waarden van deze structuur te kunnen garanderen. Indien een locatie binnen de EHS noodzakelijk blijkt kan inpassing mogelijk gemaakt worden door toepassing van de saldobenadering.
Ongeveer de helft van Flevoland (de Oostvaardersplassen, de Lepelaarplassen en vrijwel alle grote wateren) is aangewezen als speciale beschermingszone (SBZ) onder de Europese Vogelrichtlijn en maakt daarmee onderdeel uit van het internationale natuurnetwerk Natura 2000. Enkele delen van deze gebieden zijn tevens aangemeld als beschermingszone onder de Habitatrichtlijn. Nederland is verplicht om specifieke soorten en habitats in deze gebieden in een goede staat van instandhouding te brengen en te houden. De provincie is bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving op grond van de Natuurbeschermingswet en stelt in dit kader beheersplannen vast voor de niet-rijkseigendommen. De provincie maakt natuurinformatie via internet toegankelijk.
De Natura 2000 gebieden vormen samen met een groot deel van de binnendijkse natuurgebieden het Flevolandse deel van de nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Doel van de EHS is de realisatie van een robuust landelijk samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Nederlandse natuur. De EHS moet in 2018 gereed zijn. In het provinciale gebiedsplan voor natuur en landschap is verder uitgewerkt welke natuurkwaliteit gerealiseerd moet worden en welke gebieden, aanvullend op reeds bestaande natuurgebieden, begrensd zijn als nieuwe natuur. De robuustheid, samenhang en specifieke kwaliteiten zijn nog te gering. De ambitie van de provincie is om de EHS en het Natura 2000 netwerk een robuustheid te geven die voldoet aan de opgaven vanuit de Europese Unie en het rijk. In Flevoland zijn er vooral opgaven voor het instandhouden en verder ontwikkelen van de natuurwaarden voor moerassen, open water, natte bosgebieden en het open agrarisch gebied. De relatie tussen de binnendijkse en de buitendijkse natuurgebieden kan versterkt worden door binnendijks meer natte leefgebieden te realiseren.
Let op: deze tekst is uitgewerkt in Uitwerking 7 Spelregels Ecologische Hoofdstructuur
De provincie Flevoland wil natuur beschermen en ontwikkelen, maar ook ruimte hebben om andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en recreatie optimaal vorm te geven. De natuurwetgeving hanteert een 'nee, tenzij'-regime: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden. Slechts indien een blijvende gunstige staat van instandhouding voor soorten en habitats gegarandeerd is, kan 'nee, tenzij' worden omgebogen in een door de provincie gewenst 'ja, want'. De provincie maakt hiervoor gebruik van een systeem van saldobenadering. Het uitgangspunt van deze benadering is dat de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig vorm worden gegeven dat zij elkaar niet belemmeren, maar versterken. Als elders binnen het Flevolandse natuursysteem een vergelijkbare of grotere verbetering wordt gerealiseerd, kan plaatselijk een verslechtering van de natuurkwaliteit acceptabel zijn. De uitwerking van de saldobenadering is voor het Natura 2000 netwerk en de EHS verschillend, omdat op grond van de wettelijke kaders voor beide verschillende afwegingscriteria gelden. De provincie neemt het initiatief om de beide vormen van saldobenadering voor het eigen gebied uit te werken en met alle relevante partijen te overleggen over de meest doelmatige toepassing. De provincie geeft hierbij prioriteit aan een integrale visie voor Markermeer en IJmeer en aan een integrale visie voor de Oostrand van Flevoland. Ook in het speerpuntgebied OostvaardersWold kan saldering van natuurwaarden die elders in de provincie verloren gaan aan de orde zijn. In samenwerking met rijkspartijen en de andere provincies is een gezamenlijk beleidskader voor de saldobenadering gemaakt.
De saldobenadering is uitgewerkt in de nota 'Spelregels EHS, EHS-kaart en EHS-doelbenadering' (Uitwerking 7 Spelregels Ecologische Hoofdstructuur).
Voor het Natura 2000 netwerk zet de provincie Flevoland een koers in, waarbij de gewenste toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen geen significante negatieve gevolgen meer zullen hebben. Dit kan bereikt worden door, voorafgaand aan of tegelijk met bijvoorbeeld woningbouwprojecten, de natuurkwaliteiten van het huidige netwerk in Flevoland zo te versterken, dat de door het rijk vastgestelde instandhoudingdoelstellingen en herstelopgaven ruimschoots worden gerealiseerd. In dit creatieve proces is medewerking en instemming van het rijk en de Europese Commissie vereist.
Voor het deel van de EHS dat niet onder de Natura 2000 bescherming valt, maakt de provincie conform de Nota Ruimte verweving met saldering op gebiedsniveau mogelijk, op basis van integrale gebiedsplannen die samen met gebiedspartners worden opgesteld en door het rijk worden getoetst. Binnen een gebied is een (gedeeltelijke) herbegrenzing van de EHS mogelijk. Ook het uitplaatsen van verstorende bedrijven behoort tot de mogelijkheden. Uitgangspunt is in alle gevallen dat de omvang van de EHS minimaal gelijk blijft en dat er een kwalitatieve verbetering van de natuurwaarden optreedt (bijvoorbeeld door verbetering van de milieukwaliteit). Ten behoeve van de gewenste robuustheid wordt voor kwantitatieve opgaven vooral gezocht naar locaties die grenzen aan de bestaande EHS en die versnippering van de EHS kunnen voorkomen of oplossen. Investeringen in de natuur worden bij voorkeur ingezet in gebieden waar sprake is van voor de natuur gunstige (abiotische) omstandigheden, waardoor de saldering ook bijdraagt aan een verbetering en verduurzaming van het gehele ecosysteem.
Bij de uitwerking van de saldobenadering is van belang dat niet alle gebieden binnen de EHS dezelfde waarde hebben. Op Figuur 16 Ecologische hoofdstructuur is voor de binnendijkse EHS een onderscheid in drie groepen gebieden aangegeven:
1. Prioritaire gebieden: naast de gebieden die in het verleden al door het rijk zijn aangewezen (als Vogelrichtlijngebied, beschermd natuurmonument of bosreservaat), gaat het om gebieden waar al zeer bijzondere natuurlijke natuurwaarden zijn ontstaan die vanwege de bijzondere abiotische omstandigheden niet of nauwelijks elders in Flevoland realiseerbaar zijn (bv. Kuinderplas, Bremerbergbos, Ellerslenk). Toepassing van de saldobenadering is in deze gebieden niet mogelijk.
2. Waardevolle gebieden: dit zijn gebieden met een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. De gebieden zijn essentieel voor de gewenste samenhang en kwaliteit van de EHS. Binnen deze gebieden is de ruimte voor het toepassen van de saldobenadering beperkt, tenzij de natuurkwaliteit en/of -kwantiteit en de gebruikswaarde van het gebied verbeteren. De prioritaire en de waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS.
3. Overige EHS: deze gebieden hebben vaak een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere abiotische waarden of bijvoorbeeld als landschappelijk element. De omvang of de gebruiksdruk zijn echter zodanig dat het alleen met hoge beheersinspanningen mogelijk is om deze waarden ook duurzaam te blijven beheren. Deze gebieden lenen zich voor de saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.
De binnendijkse Natura 2000 gebieden behoren tot de prioritaire gebieden. Voor de buitendijkse gebieden zal aan de hand van de verplicht op te stellen beheerplannen gekeken worden of een nadere indeling wenselijk en zinvol is.
Voor bos- of natuurgebieden buiten de EHS volstaat de provincie vanuit haar medebewindstaken met een toetsing of aan de juridische vereisten wordt voldaan. Het
primaat voor de afweging ligt bij de gemeenten.
Op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer zijn in Figuur 16 Ecologische hoofdstructuur de Wetlands aangegeven. Dit zijn gebieden, die ingevolge artikel 2 van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels, gesloten op 2 februari 1971 in Ramsar, zijn opgenomen in de lijst van watergebieden van internationale betekenis. De betekenis van de aanwijzing in de zin van bescherming van het gebied is nagenoeg geheel vormgegeven met bepalingen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, in Nederland geïmplementeerd in de toetsingskaders van de Natuurbeschermingswet 1998.
Let op: deze tekst is aangevuld vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De abiotische kwaliteit van de EHS moet in 2027 toegesneden zijn op de gewenste natuurwaarden. De milieukwaliteit mag dan niet meer tekortschieten. In Flevoland betekent dit vooral een aanpak van verdroging (Figuur 16 Ecologische hoofdstructuur), versnippering en verstoring door geluid. In 2015 moet in 80% van de als verdroogd aangewezen gebieden de verdrogingproblematiek opgelost zijn en in 2018. 100% Verstoring door geluid moet in 2027 zijn aangepakt.
Ammoniak, afkomstig van de veehouderijbedrijven in Flevoland, draagt bij aan de verzuring van kwetsbare natuurgebieden. Na wijziging van de Wet ammoniak en veehouderij maakt de provincie een afweging welke natuurgebieden tegen verzuring bescherming behoeven. Hiertoe stelt de provincie een ammoniakkaart op.
Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, EHS) vormt de ruggengraat van de natuur in Nederland. De provincie is verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. De natuurgebieden zijn weergegeven op figuur 16. Een specifieke status hebben de Natura 2000-gebieden vanwege de in stand te houden internationale doelstellingen. De watercondities voor de Natura 2000-gebieden worden samen met het waterschap zodanig verbeterd dat de gewenste kwaliteit van de natuur gewaarborgd wordt. Van alle natuurgebieden zijn de wezenlijke kenmerken en waarden alsmede de na te streven beheertypen vastgelegd in het proviciale Natuurbeheerplan. De facilitering van de functie natuur richt zich op het realiseren van de beheertypen. Grondwateronttrekkingen mogen niet leiden tot verdroging van natuur. Omdat Flevoland geen droogteafhankelijke natuur kent, is er voor wateroverlast geen norm toegekend aan de natuurgebieden.
Bij het waterbeheer wordt rekening gehouden met de grondwaterafhankelijke natuur.
Terreinbeheerders, waterschap en provincie hebben in de afgelopen periode de verdrogingsbestrijding in de landelijk afgesproken TOP-lijst gebieden voortvarend aangepakt. In 2013 waren in bijna 80% van de terreinen maatregelen genomen. Op basis van de gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) studies zijn maatregelpakketten opgesteld, waardoor het watersysteem beter aansluit bij de gewenste natuurdoelen. Waar mogelijk wordt naar een compromispeil gezocht waarbij de belangen van natuur en omliggende agrarische functies verenigd kunnen worden. De GGOR-studies hebben inzichtelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om met interne maatregelen binnen de gebieden 100% doelbereik te realiseren. De provincie zet vooralsnog in op het monitoren van de effecten van de uitgevoerde maatregelen voor verdrogingsbestrijding. Er wordt aangesloten bij de monitoringsopzet die wordt uitgewerkt voor het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). In 2017 vindt de eerste kwaliteitsbeoordeling plaats. Hierbij zal een evaluatie gehouden worden van de natte natuur in Flevoland.
Door haar ligging is Flevoland een cruciale schakel tussen waterrijke gebieden in Utrecht, Noord-Holland, Overijssel en Friesland en daarmee binnen de Natte As.
De grote wateren, de kustzones en moerassen zijn van internationaal belang voor het voortbestaan van een groot aantal (vogel-)soorten. De beschermde natuurgebieden zijn voor deze soorten cruciaal, maar ook niet beschermde gebieden zijn van belang, bijvoorbeeld als foerageergebied. Het soortenbeleid wordt daarom zo ingezet dat het een versterking en aanvulling is op de EHS, inclusief Natura 2000-gebieden. Bestaande populaties moeten duurzaam in stand worden gehouden (bescherming). Toekomstige populaties moeten zich kunnen ontwikkelen tot duurzame populaties (uitbreiding). Door een integrale werkwijze moeten conflicten tussen economie en ecologie zoveel mogelijk voorkomen worden. Weloverwogen locatiekeuzes zorgen er voor dat kansen benut worden om gebiedsontwikkeling en soortenbescherming te koppelen.
De provincie wil soorten beschermen via een leefgebiedenbenadering. De provincie zal daartoe in overleg met de gebiedspartners actuele en potentiële natuurwaardenkaarten ontwikkelen. Inzicht in potentiële natuurwaarden is van belang voor natuurcompensatie en het effectueren van de actieve soortenbescherming. De natuurwaardenkaarten worden vertaald in gebiedsgerichte uitwerkingen van de leefgebieden moeras, grote wateren en kustzone, die in concrete uitvoeringsmaatregelen moeten uitmonden. De bedreigde en ernstig bedreigde soorten van de Rode Lijst worden zoveel mogelijk bij de gebiedsuitwerkingen betrokken. Het leefgebied agrarisch gebied zal eveneens worden uitgewerkt. Hierbij ligt de nadruk op de functie als foerageergebied voor de aan water gebonden soorten. Een uitwerking van het leefgebied stedelijk gebied acht de provincie vooral een taak van de gemeenten.
Voor strikt beschermde, maar in Flevoland algemeen voorkomende, soorten wil Flevoland toe naar een proactieve werkwijze waarbij er voldoende garanties zijn dat de soort duurzaam in Flevoland kan voortbestaan en mogelijkheden ontstaan voor ruimtelijke ontwikkelingen. In overleg met het rijk werkt de provincie voor de rugstreeppad een pilot uit. Wanneer deze succesvol blijkt en bijdraagt aan oplossingen voor ruimtelijke opgaven, zal de provincie deze werkwijze ook voor andere strikt beschermde soorten gaan toepassen. De provincie stemt haar eigen beheer af op bedreigde en beschermde dier- en plantensoorten en verwacht dat ook van natuurbeheerders en overige gebiedspartners. De gebiedsuitwerkingen kunnen aanleiding geven voor het herzien van de natuurdoeltypenkaart en de gebiedsplannen natuur en landschap en agrarisch natuurbeheer.
Let op: voor het soortenbeleid loopt een tijdelijk experiment met het Rugstreeppadden-managementplan (Experiment tijdelijk 1 Rugstreeppadden-managementplan tot 31 december 2014).
Agrarisch natuurbeheer richt zich op het versterken van de natuurwaarden van het agrarisch gebied, doordat boeren gerichte beheersmaatregelen treffen. De belangstelling voor agrarisch natuurbeheer in Flevoland is groot. Voor Flevoland is jaarlijks voor netto ruim 500 ha agrarisch natuurbeheer rijkssubsidie beschikbaar (plus 1.270 ha specifiek voor opvang van overwinterende ganzen). Dit is in verhouding tot andere provincies gering. De provincie streeft naar minimaal een verdubbeling tot 1.000 ha agrarisch natuurbeheer en zal het rijk verzoeken de quota voor Flevoland te verhogen.
Het instrument agrarisch natuurbeheer wil de provincie meer gaan inzetten ter versterking van het provinciale soortenbeleid en voor het behoud van bijzondere landschappelijke kwaliteiten. De provincie wil daarvoor vooral beheerpakketten openstellen die van belang zijn voor soorten waarvoor Flevoland een speciale verantwoordelijkheid heeft, zoals soorten van de leefgebieden 'agrarisch gebied', 'moeras' en 'kustzone'. Pakketten voor weidevogelbeheer worden niet uitgebreid, omdat Flevoland voor het voortbestaan van weidevogels in Nederland van relatief geringe betekenis is. Voor een aantal beheerpakketten is de effectiviteit mede afhankelijk van de concentratie binnen een gebied. Voor dergelijke pakketten geeft de provincie voorrang aan samenwerkingsverbanden zoals agrarische natuurverenigingen. Dit beleid werkt de provincie gebiedsgericht uit.
Voor het versterken van de samenhang in de EHS zijn ecologische verbindingen van belang. Het zijn vaak lintvormige elementen met een zodanige natuurlijke begroeiing dat verschillende diersoorten er voldoende beschutting vinden om de oversteek van het ene kerngebied naar het andere te wagen. In Flevoland vervullen de meeste tochten en vaarten een verbindende functie. Hoe langer de afstand, des te belangrijker is het dat er ook tussentijds wat grotere stapstenen zijn die als tijdelijk rustgebied kunnen fungeren.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege Partiele herziening 3 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdeel C
Het rijk heeft in de Nota Ruimte besloten tot een sterke prioritering van ecologische verbindingen. De rijksinzet beperkt zich tot het beschikbaar stellen van de middelen voor de realisatie van de robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Veluwe en het beoordelen van de vraag of het geheel ecologisch gaat functioneren. De provincie is verantwoordelijk voor de aanwijzing van het gebied en de uiteindelijke realisatie. Voor de overige ecologische verbindingen is de verantwoordelijkheid doorgeschoven naar provincies en gemeenten. In navolging van het rijk kiest ook de provincie voor een prioritering in ecologische verbindingen.De robuuste ecologische verbinding Oostvaardersplassen-Horsterwold heeft daarbij de hoogste prioriteit. In het speerpuntgebied OostvaardersWold wordt de groenblauwe zone inclusief de robuuste verbinding verder uitgewerkt.
Daarnaast geeft de provincie prioriteit aan een aantal EHS-verbindingen dat essentieel is voor de gewenste samenhang in de Ecologische hoofdstructuur en voor een groot deel al is ingericht. Dit zijn de Hoge en de Lage Vaart, de Knardijk, de Larservaart, de Lemstervaart, de Zwolsevaart, de verbinding door Almere-Poort, de verbijding tussen Reve-Abbert en Wisentbos (langs de Hanzelijn) en de verbindingen in de oostrand van Oostelijk Flevoland waar de bosgordel op dit moment niet aaneensluit (Figuur 16 Ecologische hoofdstructuur). De verbinding door Almere-Poort is onderdeel van de ecologische visie van Almere en wordt door de gemeente gerealiseerd. Daarnaast vormen ook andere vaarten en tochten verbindingen tussen natuurgebieden. Door een mee natuurvriendelijke inrichting kan de kwaliteit voor natuur en waterberging soms nog verbeterd worden. De provincie ziet daarin vooral een rol weggelegd voor gemeenten en waterschap. Voor de vaarten die de provincie zelf in beheer heeft, wil de provincie de natuurvriendelijke inrichting verbeteren op grnd van een nog op te stellen meerjarenprogrammering, waarbij zoveel mogelijk wordt aangehaakt bij noodzakelijke onderhouderswerkzaamheden. Door een meer natuurvriendelijke inrichting zullen deze verbindingen ook aantrekkelijker worden voor recreatieve functies en kunnen ze een bijdrage leveren aan opgaven op het gebied van waterberging en waterkwaliteit.
In de twintigste eeuw is het typisch Flevolandse landschap ontstaan zoals wij het nu kennen. Als onderdeel van het Zuiderzeeproject werden de IJsselmeerpolders drooggelegd. Vele bouwkundige objecten en landschappelijke structuren herinneren aan deze inpolderings- en ontginningsfase en zijn nog steeds in het landschap zichtbaar. De voormalige eilanden Urk en Schokland en de voormalige haven Oud-Kraggenburg herinneren aan de Zuiderzeegeschiedenis en creëren een unieke tegenstelling tussen oud en nieuw land. In de provincie Flevoland zijn door het rijk twee gebieden aangewezen als zeer waardevolle cultuurhistorische gebieden (Belvederegebieden). Dit zijn geheel Noordelijk Flevoland en het Swifterbantgebied (tussen de IJsselmeerdijk, Ketelmeerdijk, Beverweg en N307). Belvedere is een zienswijze op landschap en de vertaling daarvan in het ontwerp en inrichting van de polders, waarbij rekening is gehouden met de artefacten uit het verleden.
De provincie wil de Flevolandse karakteristieken behouden door deze in te zetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen. Daartoe maakt de provincie onderscheid tussen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten en basiskwaliteiten. Tot de kernkwaliteiten worden die elementen en patronen gerekend die bepalend zijn voor het karakter van Flevoland, waarmee de essentie van het polderconcept wordt gewaarborgd. De cultuurhistorische en landschappelijke kernkwaliteiten en de landschapskunstwerken zijn aangegeven in Figuur 17 Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. De landschappelijke kernkwaliteiten zijn in deze figuur indicatief aangegeven. In de planperiode wil de provincie samen met de gebiedspartners een selectie maken van de meest waardevolle elementen van het landschap die tot het zogenaamde landschappelijke casco behoren. Voor zowel de cultuurhistorische als de landschappelijke kernkwaliteiten als de landschapskunstwerken is het beleid gericht op behoud en versterking. Hierin vervult de provincie een actieve rol.
Naast de kernkwaliteiten valt een aantal cultuurhistorische en landschappelijke elementen en patronen in de categorie basiskwaliteit (Uitwerking 2 Nota Fraai Flevoland). Het gaat dan om openheid, de verkavelingstructuur, het bijzondere stedenbouwkundige concept van Nagele en het werkeiland Lelystad-Haven, de gemalen, hoge bruggen en de voormalige Zuiderzeekustlijn en de erfbeplanting. De provincie draagt voor deze elementen en patronen geen directe verantwoordelijkheid, maar wil wel met de gebiedspartners in dialoog blijven over het behoud en ontwikkeling van deze elementen en patronen.
De provincie verwacht van de gemeenten dat zij bij de besluitvorming over nieuwe ontwikkelingen expliciet rekening houden met de cultuurhistorische en landschappelijke kern- en basiskwaliteiten en dat zij nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk inpassen. De cultuurhistorie kan ook als inspiratie dienen voor nieuwe ontwerpen.
De provincie wil samen met de gemeenten uitwerking geven aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden door hieraan in de speerpuntgebieden vroegtijdige en volwaardige aandacht te besteden in de vorm van een ontwerpvisie of landschapsontwikkelingsplan.
Let op: dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 2 Nota Fraai Flevoland
Het Zwarte Meer is onderdeel van het Nationaal Landschap IJsseldelta, zoals aangegeven in Figuur 19 Nationaal landschap IJsseldelta. De kwaliteiten van het Zwarte Meer zijn de weidsheid, de rust, de natuurwaarden en de beleving van het contrast tussen het oude en het nieuwe land. De opgave voor het Nationaal Landschap is het behouden, duurzaam beheren en waar mogelijk versterken van de bijzondere kwaliteiten. Speciale aandachtspunten zijn het vergroten van de recreatieve toegankelijkheid en het versterken van de cultuurhistorische waarden.
Let op: deze tekst is aangevuld vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Voordat de Zuiderzee ontstond, is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste inwoners van Flevoland sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek. De provincie legt in haar beleid meer de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg (bv. educatie en recreatie) en wil hiertoe belangrijke archeologische waarden behouden en ontsluiten. Dit sluit aan bij de verplichting uit het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien dit niet mogelijk is, dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland, zowel voor de provincie als voor de gemeenten.
In het archeologiebeleid maakt de provincie een onderscheid in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en de Top-10 archeologische locaties (Figuur 20 Archeologische beleidskaart). Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De provincie zal het beleid voor de PArK'en en de Top-10 archeologische locaties nader uitwerken. De uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Er zijn vier PArK'en, te weten: Rivierduingebied Swifterbant, Unesco-monument Schokland, Urk en omgeving en Omgeving Kuinderschans en Kuinderburchten. De provincie richt zich in PArK'en op de ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden. Dit betekent dat archeologische waarden in PArK'en in principe niet mogen worden geroerd. Aanvullend hierop en voor zover noodzakelijk en mogelijk, nemen de provincie en gebiedspartners in PArK'en maatregelen om de achteruitgang in kwaliteit van archeologische waarden, als gevolg van bijvoorbeeld verdroging en verzuring, te stoppen dan wel te vertragen. In 2015 moet sprake zijn van structurele ontsluiting, bescherming en beheer (monitoring en instandhouding) van alle PArK'en. In figuur 10 zijn deze gebieden aangewezen met de nevenfunctie 'water voor behoud archeologisch erfgoed'.
De functie ‘Water voor behoud archeologisch’ erfgoed richt zich op het beschermen van de Provinciale Archeologische en Aardkundige Kerngebieden. Voor deze PArK’en werkt het waterschap het GGOR uit. Het doel is om het grondwaterbeheer af te stemmen op de aanwezige archeologische waarden, zonder dat dit de agrarische functie van het gebied onevenredig schaadt. Schokland komt hierbij als eerste aan bod.
Voor het voormalige Eemstroomgebied in Zuidelijk Flevoland en de prehistorische strandwal bij Emmeloord, die beide onder archeologische aandachtsgebieden vallen, zal op basis van nader onderzoek worden bepaald of hier aanleiding is om PArK'en aan te wijzen.
Naast de PArK'en heeft de provincie een Top-10 van archeologische locaties samengesteld uit de vele honderden archeologische locaties die Flevoland rijk is. De Top-10 vertegenwoordigt een dwarsdoorsnede van de Flevolandse archeologie. De provincie vindt het van wezenlijk belang dat de Top-10 locaties behouden blijven. In de bescherming en instandhouding van individuele archeologische locaties geeft de provincie voorrang aan de Top-10 locaties.
Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. De inzet in archeologische aandachtsgebieden beperkt zich tot het opsporen en het planologisch beschermen, dan wel - indien niet anders mogelijk - opgraven van individuele archeologische waarden. Terreinen die op de landelijke Archeologische MonumentenKaart (AMK) staan vallen onder de aandachtsgebieden, met dien verstande dat ze in principe altijd planologische bescherming moeten krijgen.
Het grootste deel van het archeologisch erfgoed in de bodem is nog onbekend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in PArK'en en archelogische aandachtsgebieden moet tijdig expertise over de archeologische verwachting en de noodzaak voor inventariserend en waarderend onderzoek, alsook de te nemen behoudsmaatregelen, bij het planproces worden betrokken. De provincie handelt en oordeelt conform de landelijke richtlijnen ten aanzien van de archeologie. Gemeenten worden gestimuleerd om gemeentelijke archeologische beleidskaarten op te stellen, waarmee zij voorafgaand aan concrete ruimtelijke ontwikkelingen in afstemming met andere ruimtelijke belangen, de archeologisch ruimtelijke prioriteiten vaststellen.
Naast oude menselijke sporen bevinden zich in de ondergrond van Flevoland ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden (Figuur 21 Aardkundig waardevolle gebieden). Hierbinnen zijn sterlocaties aangegeven waar de waarden het hoogst zijn vanwege o.a. gaafheid, zeldzaamheid en combinatie met archeologische en landschappelijke waarden. De provincie gaat in samenwerking met andere partijen aan dit geologisch erfgoed bekendheid geven via voorlichting en educatie, het oprichten van aardkundige monumenten en het bevorderen van aandacht voor aardkundige waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen (via het traject van bodeminformatie). Ook de relatie met toerisme wordt uitgewerkt, bijvoorbeeld door aardkundige waarden te verwerken in recreatieve routes. Naast het communicatieve spoor wordt de bescherming van aardkundige waarden als volgt ingevuld. In de provinciale archeologische en aardkundige kerngebieden (PArK'en) (figuur 20) worden de aardkundige waarden, in combinatie met archeologische waarden, beschermd via de Verordening voor de fysieke leefomgeving. In deze gebieden zijn vrijwel alle ontgrondingen vergunningplichtig en worden zij getoetst op de effecten op de aardkundige en archeologische waarden. Bescherming van de aardkundige waarden in de overige aardkundig waardevolle gebieden (figuur 21) is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet, conform het toetsingskader in de beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Bij ontgrondingen in deze gebieden die vergunningplichtig zijn wordt speciale aandacht geschonken aan de effecten op de aardkundige waarden.
De tekst is komen te vervalllen vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Bodemdaling is een natuurlijk proces na de inpoldering van een gebied. Gelet op de veiligheid en bewoonbaarheid van het gebied en de waterhuishouding wordt de daling van het maaiveld tegengegaan. Het verlagen van peilen in bodemdalingsgebieden past niet bij een robuust watersysteem. Onderbemalingen zijn onomkeerbare ingrepen die leiden tot een versnippering van het watersysteem, extra snelle bodemdaling, extra kwel en daarmee mogelijk tot een verslechtering van de waterkwaliteit. Bovendien leiden onderbemalingen tot afwenteling van de wateropgave op de rest van de polders. In gebieden die voor maaivelddaling gevoelig zijn, dient het waterbeheer zodanig uitgevoerd te worden dat de daling zo gering mogelijk is. Op lange termijn is mogelijk ook een overgang naar een ander landgebruik gewenst. Het optimaliseren van de ontwatering op de percelen door middel van drainage is de eigen verantwoordelijkheid van de agrariërs.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De kans op wateroverlast wordt onder andere bepaald door de hoogteligging van een gebied en de mogelijkheid om water te bergen. Vooral de gebiedsdelen die als gevolg van bodemdaling lager liggen dan de omgeving hebben een beperkte drooglegging en zijn daarmee gevoelig voor wateroverlast. De formele wateropgave wordt bepaald door het deelgebied dat niet aan de inundatienorm voldoet, maar in bodemdalingsgebieden zijn overlast door beperkte drooglegging (en hoge grondwaterstanden) en inundatie sterk aan elkaar gerelateerd. Om de wateropgave op duurzame wijze op te lossen, is het belangrijk om de sterke punten van het Flevolandse watersysteem te behouden. Daarvoor hanteert de provincie de trits vasthouden - bergen - afvoeren. De trits is verder uitgewerkt en kent de volgende uitgangspunten (Uitwerking kaders wateropgave 2013):
Iedere zes jaar voert het waterschap een watersysteemtoets uit. Binnen drie jaar na de toetsing worden maatregelen voor de oplossing van de wateropgave geprogrammeerd in het beheerplan. Maatregelen worden opgesteld voor tenminste twee toetsingsperiodes -12 jaar- vooruit. Door 12 jaar vooruit te programmeren kan de provincie een integrale afweging maken, waarbij voldoende tijd rest om een eventueel benodigde ruimtelijke aanpassing planologisch vast te leggen en te realiseren in samenspraak met de gemeenten. Ook resteert tijd voor eventuele alternatieve maatregelen. Daarnaast geeft het waterschap een doorkijk tot 2050 door de verwachte maatregelen voor deze langere termijn op hoofdlijnen te beschrijven. De periode tot 2050 is bedoeld om de koers te bepalen, zodat ook voor de langere termijn duidelijk wordt of en op welke wijze de wateropgave wordt opgelost. Voor belanghebbenden is de voorzienbaarheid belangrijk, zodat zij zich kunnen oriënteren en kunnen anticiperen op mogelijke maatregelen.
Het waterschap neemt het initiatief tot een proces met de belanghebbenden om de wateropgave op te lossen en heeft daarbij de trekkende rol. Wanneer er nieuwe ruimtelijke reserveringen nodig blijken te zijn, leggen gemeente en provincie deze vast. Waar mogelijk sluit het waterschap aan bij startende of lopende ruimtelijke ontwikkelingen. Over de kosten van een ruimtelijke ontwikkeling die bijdraagt aan het oplossen van de wateropgave worden vooraf afspraken gemaakt.
In de achterliggende periode is gebleken dat de wateropgave die veroorzaakt wordt door bodemdaling niet eenvoudig kan worden opgelost. De kosten voor maatregelen zijn aanzienlijk hoger dan de vermeden schade. Op bodemdaling en de gevolgen daarvan voor de grondwaterstanden hebben de mogelijke maatregelen slechts beperkt invloed. Daarom is de provincie voorstander van een afweging, waarbij de robuustheid van het watersysteem voorop staat. In de gebieden waar de bodem het hardst daalt, zullen bewoners en ondernemers bij hun keuzes vroegtijdig rekening moeten houden met de mogelijkheden die het watersysteem biedt. Het gaat bij bodemdaling om een langzaam proces, dat in grote lijnen voorspelbaar is. Een prognose van de bodemdaling is weergegeven op figuur 3.
Provincie en waterschap hanteren voor de korte termijn een tweesporenaanpak voor het bodemdalingsgebied in de Noordoostpolder:
Actieplan Bodem en Water Een goede bodemkwaliteit zorgt, samen met de juiste toepassing van voedingsstoffen en gewasbeschermingsmiddelen, voor een optimale productie en voor vasthouden van water. Deze investering in de bodem is wat ondernemers bindt aan de doelen voor water. Het Actieplan Bodem en Water is de Flevolandse invulling van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Het stimuleert ondernemers om de nieuwste kennis toe te passen en praktijkervaring te ontwikkelen en te verspreiden. Ondernemers worden ondersteund met kennis, communicatie, bestuurlijke aandacht, netwerken, wet- en regelgeving en financiën. Het beoogd resultaat is een hogere productie, reductie van emissie van gewasbeschermingsmiddelen en minder wateroverlast en –tekort. |
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Bij watervoorziening gaat het om de aanvoer vanuit de omliggende rijkswateren naar de polders en om de verdeling van het beschikbare water binnen Flevoland zowel in normale als in extreem droge jaren. Het beleid is gericht op het voorkomen van een tekort aan water en een zo hoogwaardig mogelijk gebruik van water met een goede kwaliteit.
In het IJsselmeergebied is er voor de zoetwatervoorziening een duidelijke afhankelijkheid tussen het hoofdwatersysteem, het regionale watersysteem en de eindgebruikers. Daarom is in het Deltaprogramma een zoetwaterstrategie ontwikkeld:
De provincie gaat ervan uit dat het huidige zomerpeil in de Oostelijke Randmeren niet verandert. Monitoring van effecten en compensatie van eventuele negatieve effecten op onder meer buitendijkse bebouwing, stranden en natuur zijn bij deze flexibilisering van belang.
Om zoetwatergebruikers (gemeenten, agrariërs) duidelijkheid te geven wat ze mogen verwachten in normale en droge situaties wordt als uitvloeisel van het Deltaprogramma het Voorzieningenniveau Zoetwater opgesteld. Rijk, provincies en waterschappen leggen daarin vast tot waar hun verantwoordelijkheden en inspanningen gaan. Dit biedt gebruikers inzicht in wat zij zelf moeten doen en biedt hen de kans om hierop in te spelen, bijvoorbeeld met investeringen, innovatie of acceptatie. Het voorzieningenniveau kan tevens een bijdrage leveren aan het vergroten van het zoetwaterbewustzijn, zuinig watergebruik en kan invloed hebben op de ruimtelijke ordening. Voor het IJsselmeergebied komt na 2017 een gebiedsdekkende afspraak over het voorzieningenniveau tot stand. Het voorzieningenniveau is uiterlijk in 2021 geïmplementeerd.
Voor watertekorten in extreem droge jaren vindt verdeling van het beschikbare rijkswater plaats conform de landelijke verdringingsreeks. In het Regionaal Droogteoverleg IJsselmeergebied is afgesproken hoe de landelijke verdringingsreeks in tijden van extreme droogte ingevuld en toegepast wordt. Deze uitwerking is vastgelegd in het rapport “Waterverdeling Noord-Nederland” uit 2009. Deze afspraken worden in herzieningen van de waterakkoorden verwerkt. Flevoland is, met uitzondering van enkele van de droogste dagen, netto waterleverancier voor de rijkswateren. Bij de afweging over waterverdeling wordt naast de watervraag ook het wateraanbod betrokken. Dit betekent voor Flevoland dat in toekomstige watertekort situaties altijd de actuele uitgemalen hoeveelheden worden betrokken. Daarbij wordt rekening gehouden met de gevolgen van het eventueel korten van inlaatwater op de waterkwaliteit van de Veluwerandmeren en op de grondwateronttrekking voor de drinkwatervoorziening bij Bremerberg.
Ook onder normale omstandigheden kan er de behoefte bestaan water van elders aan te voeren. Vanuit het streven om robuustere watersystemen te creëren, wil de provincie dat zo weinig mogelijk water wordt aangevoerd. Hierbij wordt de trits vasthouden - bergen - aanvoeren gehanteerd. Bij wateraanvoerprojecten moet worden gekeken naar de noodzaak voor het gebruik en besparingsmogelijkheden. Daarnaast is optimale benutting van het lokale oppervlaktewatersysteem van belang. Tot slot kan grondwater mogelijk als alternatief ingezet worden.
Let op: deze tekst is vervallen vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De KRW heeft als doel om de kwaliteit van alle Europese wateren in een goede toestand te brengen en te houden, met een focus op de goede ecologische kwaliteit van oppervlaktewateren. In dit kader zijn uniforme methodieken ontwikkeld om grond- en oppervlaktewaterlichamen te definiëren, stroomgebieden te karakteriseren, monitoringsprogramma’s op te stellen en een uitvoeringsprogramma te maken. In het tweede programma (2016-2021) is de aandacht gericht op resterende knelpunten in waterkwaliteit, nieuwe inzichten en de maatregelen die in deze periode moeten worden genomen. Conform de Kaderrichtlijn Water (KRW) bevinden alle grond- en oppervlaktewaterlichamen zich uiterlijk in 2027 in een 'goede toestand'.
De KRW geeft aan op welke wijze de doelen voor de waterlichamen moeten worden bepaald. De doelstellingen worden deels op Europees niveau vastgelegd (chemie; prioritaire stoffen), deels op nationaal niveau (chemie) en deels op regionaal niveau (ecologie). Voor de eerste planperiode zijn regionale doelen afgeleid voor de biologie (algen, oever-en waterplanten, macrofauna en vis). Voor de planperiode 2016-2021 zijn deze doelen geactualiseerd. De in dit plan vastgestelde aanpassing van de KRW-doelen heeft geen gevolgen voor het KRW-maatregelenpakket, maar leidt wel tot een betere inschatting van het KRW-doelbereik. In Flevoland is van 8 waterlichamen (de tochten) het type aangepast. Hierdoor komen de reeds geformuleerde maatregelen uit de eerste planperiode meer overeen met de ecologische potenties van deze wateren en zijn de effecten beter meetbaar. Van de overige waterlichamen blijft het type gelijk. Nieuwe inzichten in de effecten van kwelkwaliteit, de aanwezigheid van voedselrijke bodem en maai-intensiteit zijn verwerkt in nieuwe ecologische waterkwaliteitsdoelen. In de komende planperiode gelden nieuwe landelijke maatlatten voor waterflora en vissen. In Flevoland betreft het uitsluitend administratieve aanpassingen, de ambitie en de te nemen maatregelen blijven gelijk.
De provinciale KRW-maatregelen die voor de eerste planperiode (2009-2015) in het Omgevingsplan waren vastgelegd zijn ruim en op tijd uitgevoerd. In de afgelopen jaren zijn op verschillende plekken langs de Lemstervaart, de Lage Vaart en de Hoge Vaart natuurvriendelijke oevers aangelegd. Tot 2021 is nog eens 13 kilometer gepland in de vaarten in de Noordoostpolder. Hiermee wordt de ambitie uit 2009 voortgezet. Ook het waterschap en Natuurmonumenten hebben de geplande maatregelen 2010-2015 ruim en op tijd uitgevoerd.
Tot 2021 gaat het waterschap verder met de aanleg van duurzame oevers langs tochten en verschillende maatregelen ten behoeve van vis. De gemeente Almere heeft een opgave met betrekking tot de aanleg van natuurvriendelijke oeverzones in de Noorderplassen en het Weerwater. De verwachting is dat er door provincie en waterschap na 2021 geen inrichtingsmaatregelen in de Flevolandse oppervlaktewateren meer genomen hoeven te worden om de KRW-doelen te behalen. De gemeente Almere heeft na 2021 nog wel een inrichtingsopgave.
Alle KRW-relevante informatie over de waterlichamen, inclusief doelen en eventuele maatregelen, wordt door het waterschap, de provincie en Rijkswaterstaat per waterlichaam vastgelegd in een uniforme ‘factsheet’. De factsheets en de daaraan ten grondslag liggende landelijke database vormen de centrale informatiebron om informatie over het vastgestelde beleid te verzamelen en uit te wisselen. De informatie uit de factsheets wordt door het Ministerie van IenM samengevoegd in het Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta 2016-2021, dat ter toetsing aan de Europese Commissie wordt gestuurd. De factsheets voor alle 19 (1 +18) grond- en oppervlaktewaterlichamen in Flevoland vormen een onderdeel van deze partiële herziening en zijn, met de betreffende achtergronddocumenten, beschikbaar op de website www.waterkwaliteitsportaal.nl.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Niet alle oppervlaktewateren zijn aangewezen als KRW-waterlichaam. Voor de wateren die niet als KRW-waterlichamen zijn aangewezen zijn nog geen ecologische doelen vastgelegd. Door het ontbreken van deze doelen is er geen toetsings-, afstemmings- of sturingskader (afgezien van geen achteruitgang) voor onder meer vergunningverlening en handhaving door het waterschap. Ook voor de stedelijke waterplannen is er behoefte aan een dergelijk kader om een eigen ambitie na te kunnen streven. De ecologische doelen voor de overige wateren zullen uiterlijk 2019 samen met de betrokken gebiedspartners worden afgeleid en in 2021 in provinciaal beleid worden vastgelegd. De methodiek om de doelen af te leiden is landelijk vastgesteld en kent de volgende uitgangspunten:
Bij het afleiden van de doelen zal gebruik worden gemaakt van de beschikbare informatie over de (bijzondere) waterkwaliteit (figuur 1), de natuurbeheerplannen en de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden.
Let op: deze tekst is toegevoegd vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Op grond van het Bestuursakkoord Water werken gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven intensief samen in de waterketen. De verantwoordelijkheid voor de doelmatigheid en efficiency van de waterketen ligt in beginsel bij deze partijen. De provincie heeft op basis van het Bestuursakkoord de rol van interbestuurlijk toezichthouder. Over de hiervoor noodzakelijke informatievoorziening worden afspraken gemaakt. Ten aanzien van de duurzaamheid en de robuustheid van de waterketen heeft de provincie waar nodig de rol van gebiedsregisseur.
De gemeente is verantwoordelijk voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater, verwerking van overtollig grondwater en afvloeiend hemelwater in bebouwd gebied. Op dit moment heeft de provincie nog de ontheffingsbevoegdheid voor de zorgplicht voor riolering (vastgelegd in een provinciale beleidsregel), doch deze vervalt naar verwachting vanaf 2018. Gemeente en waterschap lossen dit dan onderling op.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
In Flevoland kan op veel plaatsen in open water gezwommen worden. Goede waterkwaliteit en hygiëne van zwemwater kennen een hoge prioriteit. Daarbij hoort actieve en tijdige communicatie om gebruikers bewust te maken van eventuele risico’s voor mens en dier. Tijdig informeren beperkt de tijdsduur van blootstelling aan gezondheidsrisico’s. De Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) draagt de provincie op toezicht te houden op zwembaden en geïnventariseerde zwemlocaties in oppervlaktewater. Het toezicht inzake de Whvbz wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV). De provincie is verantwoordelijk voor het jaarlijks aanwijzen en publiceren (op www.zwemwater.nl) van de zwemwaterlocaties in oppervlaktewater. De provincie faciliteert initiatieven van onder meer de lokale overheid voor nieuwe zwemlocaties. Bestaande en in onderzoek zijnde locaties zijn weergegeven op figuur 1. Volgens de Europese zwemwaterrichtlijn moeten alle aangewezen zwemwateren aan het einde van het seizoen 2015 voldoen aan de kwaliteitsklasse ‘aanvaardbaar’ (resultaatverplichting) en moeten zoveel mogelijk zwemwateren voldoen aan de klasse ‘goed’ of ‘uitstekend’ (inspanningsverplichting). Vrijwel alle zwemwaterlocaties hadden in 2013 de kwaliteitsklasse ‘goed’ of ‘uitstekend’. Om te zorgen dat ook op de resterende locaties de gewenste kwaliteit bereikt wordt, zijn in overleg met de water- en strandbeheerders maatregelen genomen.
Voor de aangewezen zwemwaterlocaties is een zwemwaterprofiel opgesteld waarin een uitgebreide karakterschets wordt gegeven, inclusief een beschrijving van bronnen van verontreiniging en risico's die hieruit voortkomen. Op elke officiële zwemlocatie staat een informatiebord. Jaarlijks wordt een veiligheidsonderzoek uitgevoerd op de zwemstranden. De kwaliteit van de zwemlocaties wordt in het zwemseizoen regelmatig gecontroleerd en via de website kenbaar gemaakt. De onderzoeksresultaten worden jaarlijks in een EU-rapportage gepubliceerd. Indien nodig wordt een negatief zwemadvies uitgevaardigd en soms zelfs een zwemverbod als er gevaar dreigt voor de volksgezondheid door bijvoorbeeld blauwalg of zwemmersjeuk.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De provincie streeft naar het ontwikkelen en instandhouden van een zodanige grondwatersituatie (zowel kwalitatief als kwantitatief) dat naast een duurzaam gebruik tevens een duurzame ontwikkeling van natuur en bosgebieden is gewaarborgd. Van grondwater dient zo effectief mogelijk gebruik te worden gemaakt, waarbij verspilling wordt voorkomen. Ten aanzien van grondwater is extra aandacht voor een duurzaam en robuust watersysteem van belang. Immers, als kwetsbaar grondwater verontreinigd raakt, is deze situatie niet meer terug te draaien. De provincie wil kwalitatief hoogwaardig grondwater beschermen.
Het Flevolandse drinkwaterbeleid is gebaseerd op de volgende duurzaamheidsdefinitie:
Het zoete grondwater in het derde watervoerende pakket is op basis van het voorzorgsprincipe exclusief gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening.
De provincie wil in het kader van duurzaam gebruik van de Flevolandse ondergrond een optimale benutting van bodemenergie stimuleren. Daarbij gaat beschermen voor benutten, zodat geen onomkeerbare gevolgen optreden en worden de beschermingsgebieden voor grondwater ontzien.
De provincie heeft haar visie op duurzaam gebruik van de ondergrond vastgelegd in de nota ‘Ondergronds Verbinden. Duurzaam Gebruik van de Flevolandse ondergrond.’ Onderdeel van de visie is onder meer dat de ondergrond van Flevoland niet wordt benut voor het opsporen en winnen van aardgas uit onconventionele voorkomens (zoals schaliegas), dat het gebruik van hernieuwbare bronnen (grondwater, warmte) gaat boven eenmalig gebruik (delfstoffen, permanente opslag) en dat het benutten van de ondergrond ten behoeve van duurzame doelen gaat voor economisch gewin.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
De provincie is verantwoordelijk voor het strategisch grondwaterbeleid. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor vergunningaanvragen en handhaving van onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen en industrie groter dan 150.000 m3. De criteria voor de provinciale vergunningverlening op basis van de Waterwet zijn opgenomen in de Beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Voor de grondwatertaken die waterschap en provincie hebben, worden hieronder de kaders geschetst.
Het beschikbare grondwater wordt voor een zo hoogwaardig mogelijk doel ingezet of gereserveerd. Bij voorkeur sluit de kwaliteit aan bij de eisen die worden gesteld door het gebruiksdoel. Grondwateronttrekkingen worden niet toegestaan als ze schade veroorzaken aan natuurfuncties of archeologische waarden, tenzij met de onttrekking een groot maatschappelijk belang is gediend, zoals de openbare drinkwatervoorziening, en schade zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt.
Met agrarisch gebruik van grondwater, vooral nabij verdroogde natuurgebieden, moet terughoudend worden omgegaan. Als oppervlaktewater geschikt is voor agrarische gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater. Wanneer er geen geschikt oppervlaktewater aanwezig is, kan grondwater worden onttrokken. Voor doeleinden waarvoor de oppervlakte- of grondwaterkwaliteit onvoldoende is kan leidingwater een alternatief zijn. Indien oppervlaktewater geschikt is voor industriële gebruiksdoeleinden, heeft dit de voorkeur boven het gebruik van grondwater.
De provincie wil dat de beschikbare hoeveelheid grondwater zo efficiënt en doelmatig mogelijk wordt ingezet, omdat de duurzaam te winnen hoeveelheid beperkt is. Voor het bepalen van de te onttrekken hoeveelheid grondwater wordt daar waar mogelijk uitgegaan van het hergebruik van het onttrokken water en het terugbrengen van het onttrokken water in de bodem. In dat laatste geval is aandacht voor de waterkwaliteit nodig, in verband met de bescherming van de grondwatervoorraad.
Met de winning van grondwater bestemd voor menselijke consumptie anders dan voor de openbare drinkwatervoorziening wordt terughoudend omgegaan. Uit oogpunt van beheersbaarheid wordt de voorkeur gegeven aan grotere grondwateronttrekkingen. Voor kleinere onttrekkingen met als gebruiksdoel ‘water voor menselijke consumptie’ gaat de voorkeur uit naar levering door het drinkwaterbedrijf. Buiten het gebied dat is gereserveerd voor de openbare drinkwatervoorziening kan medewerking worden verleend aan grotere onttrekkingen voor menselijke consumptie, indien deze een groot maatschappelijk belang dienen. Vooral in de randmeerzone van Oostelijk Flevoland bevindt zich een grondwatervoorraad van uitstekende kwaliteit.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
In Flevoland ligt één KRW-grondwaterlichaam, Zand Rijn Midden, dat ook deels in de provincies Gelderland en Utrecht ligt (figuur 4). De kwalitatieve en kwantitatieve toestand van het grondwaterlichaam is goed. In Flevoland is het grondwater, mede door de recente ontstaansgeschiedenis, relatief schoon. Ondanks dat er lokaal normoverschrijdingen zijn geconstateerd, voldoet het grondwater in Flevoland wat gewasbeschermingsmiddelen betreft aan de KRW-eisen. Om de kwaliteit van het grondwater en de drinkwatervoorziening op orde te houden en te anticiperen op de mogelijk toekomstige bedreigingen wordt een aantal maatregelen genomen:
Uit onderzoeken blijkt dat de Flevolandse onttrekkingen geen achteruitgang van de totale voorraad zoet grondwater veroorzaken. De voorraad zoet grondwater groeit zelfs enigszins. Lokaal zijn er bij agrarische onttrekkingen wel verziltingsverschijnselen. Het gaat om kleinschalige problematiek die veelal door betere informatievoorziening naar de grondwatergebruikers voorkomen kan worden. Dit wordt opgepakt in het kader van het Voorzieningenniveau Zoetwater (zie 4.3.4).
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Het Flevolandse drinkwater wordt gemaakt van schoon grondwater. In Zuidelijk en Oostelijk Flevoland wordt grondwater gewonnen tussen de 100 en 225 meter diepte en op een eenvoudige manier gezuiverd tot drinkwater van uitstekende kwaliteit. In Noordelijk Flevoland zijn hiertoe geen mogelijkheden. Daar wordt drinkwater geïmporteerd uit Noordwest-Overijssel, waar wel voldoende zoet grondwater is. Vanwege de bevolkingstoename groeit de vraag naar drinkwater in met name zuidelijk Flevoland. Ook wordt grondwater geleverd aan Gelderland en Utrecht. Hierdoor hoeft in onze buurprovincies minder grondwater opgepompt te worden, zodat verdroging in natuurgebieden in die omgeving wordt tegengegaan. De provincie vindt het belangrijk dat het huidige kwaliteitsniveau van de drinkwatervoorziening gewaarborgd blijft.
In Flevoland wordt de functie ‘water voor de openbare drinkwatervoorziening’ toegekend aan het diepe zoete grondwater in Zuidelijk Flevoland en het grondwater rondom de winningen Harderbroek en Bremerberg. De gebieden zijn op figuur 5 aangegeven als respectievelijk milieubeschermingsgebied voor grondwater en boringsvrije zone. Dit grondwater wordt gebruikt voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water zoals bedoeld in de KRW. In deze gebieden is de inrichting en het beheer van de waterhuishouding gericht op een kwaliteit van het grondwater die overeenkomt met de eisen die zijn opgenomen in het waterleidingbesluit. Indien de kwaliteit beter is dient deze behouden te blijven. Daarnaast is rond alle drinkwaterwinningen een waterwingebied begrensd. Binnen het waterwingebied mogen alleen activiteiten worden uitgevoerd die nodig zijn in het kader van de winning en bereiding van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening.
De huidige grondwaterwinning voor de drinkwatervoorziening heeft een duurzaam karakter en de vergunde onttrekkingen kunnen zonder problemen gecontinueerd worden. Voor de eerstkomende decennia beschikken Oostelijk en Zuidelijk Flevoland over voldoende grondwater om in de drinkwaterbehoefte te kunnen voorzien, ook bij een eventuele maximale groeitaakstelling. Een belangrijk uitgangspunt daarbij is dat het waterverbruik per inwoner niet groeit. Gelet op de trend van dit gebruik is dit een reëel uitgangspunt. Van de drinkwaterbedrijven wordt verwacht dat zij het verstandig gebruik van drinkwater door afnemers stimuleren en het eigen verbruik terugdringen. Er is voldoende grondwater om in ieder geval tot 2040 in de eigen behoefte te kunnen voorzien en de bestaande export te continueren. Noordelijk Flevoland kan van drinkwater voorzien blijven worden door import uit Overijssel. Het jaarlijkse drinkwaterverbruik in dit gebiedsdeel zal naar verwachting beperkt groeien. Knelpunten in de toekomstige drinkwaterbehoeften kunnen lokaal opgelost worden. Extra export van grondwater is in ieder geval tot 2040 niet aan de orde. In deze periode zijn in Flevoland geen aanvullende bronnen voor de drinkwatervoorziening nodig.
In Zuidelijk Flevoland speelt het diepe zoete grondwater ook in de toekomst een belangrijke rol in de drinkwatervoorziening. Er zijn hier wellicht mogelijkheden voor extra grondwateronttrekkingen. Daarom dient dit zoete grondwater in het derde watervoerende pakket op basis van het voorzorgsprincipe exclusief gereserveerd te blijven voor de openbare drinkwatervoorziening. Omdat er ruimte lijkt te zijn om op een duurzame wijze extra grondwater te winnen, is er in Zuidelijk Flevoland een zoekgebied voor een nieuwe winlocatie gesitueerd ten westen van pompstation Fledite en ten zuiden van pompstation Spiekzand. Het reserveringsgebied voor de openbare drinkwatervoorziening wordt beperkt tot het gedeelte van Zuidelijk Flevoland dat op figuur 5 is weergegeven als ‘boringsvrije zone’. Het Markermeer hoeft in de komende decennia niet te worden ingezet voor de openbare drinkwatervoorziening in Flevoland, zodat voor dit doel reserveren wat de provincie Flevoland betreft niet nodig is.
Het grondwater dat bestemd is voor de openbare drinkwatervoorziening wordt beschermd door aanwijzing als milieubeschermingsgebied voor grondwater. In deze gebieden gelden aanvullende regels om een beschermingsniveau voor het grondwater te waarborgen dat hoger ligt dan het nationale algemene milieubeschermingsniveau. Daarnaast is sinds 2009 in de Verordening voor de fysieke leefomgeving een absoluut verbod opgenomen voor bodemverstoringen binnen de boringsvrije zone, zoals grondwateronttrekkingen uit en infiltraties in het derde watervoerende pakket in Zuidelijk Flevoland. Het doel is het beschermen van deze grondwatervoorraad. Reeds vergunde bestaande onttrekkingen uit het derde watervoerend pakket mogen blijven bestaan tot uiterlijk 2025. Nieuwe grondwateronttrekkingen in Zuidelijk Flevoland, niet puttend uit het derde watervoerend pakket, blijven op basis van een vergunning- of meldingsplicht mogelijk.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 7 Omgevingsplan Water 2015
Bij bodemenergiesystemen wordt de bodem gebruikt als batterij met als doel besparen op het verbruik van fossiele brandstoffen. Dit levert een bijdrage aan de duurzame energiedoelstelling van de provincie Flevoland. In bijna heel Flevoland is de bodem goed geschikt voor deze vorm van duurzame energie. De provincie is een voorstander van grote collectieve systemen omdat deze beter controleerbaar zijn, een hoger rendement hebben en minder doorboring van beschermende bodemlagen veroorzaken.
Bodemenergiesystemen kunnen worden onderscheiden in open- en gesloten systemen. Bij open bodemenergiesystemen wordt grondwater aan de bodem onttrokken en na gebruik (verwarming of koeling) weer in de bodem opgeslagen. Het opgepompte water wordt via een warmtewisselaar geleid. Bij gesloten systemen wordt een vloeistof, vaak gemengd met antivries, door gesloten bodemlussen geleid en werkt de bodem als warmtewisselaar. Bij gesloten bodemenergiesystemen vindt dus geen onttrekking of infiltratie van grondwater plaats. De regulering van gesloten bodemenergiesystemen valt onder de bevoegdheid van de gemeenten. De provincie gaat over de regulering van open systemen. Mits gemeld, genieten zowel open als gesloten bodemenergiesystemen wettelijke bescherming tegen negatieve interferentie van nieuwe bodemenergiesystemen. Met de gemeenten wordt gewerkt aan het verkrijgen van een totaaloverzicht van alle bodemenergiesystemen in Flevoland. De gesloten bodemenergiesystemen zijn niet volledig in beeld omdat er tot 2013 geen meldplicht voor bestond.
Gemeenten kunnen het initiatief nemen voor het aanwijzen van interferentiegebieden. Dit zijn gebieden waarin een gericht en sturend beleid ten aanzien van bodemenergie kan worden gevoerd door middel van beleidsregels. De provincie stimuleert de gemeenten en waar mogelijk de markt om in te zetten op grote collectieve systemen. De watertoets blijft een belangrijk instrument om in een vroeg stadium van ruimtelijke ordening afwegingen te maken met betrekking tot de optimale benutting van het grondwater voor energieopslag.
De opwekking van windenergie levert de grootste bijdrage aan het bereiken van de Flevolandse klimaatdoelstelling. Als windrijke provincie wil Flevoland optimaal gebruik maken van de milieuvoordelen en economische potenties van de opwekking van windenergie zonder de landschappelijke kwaliteiten van de provincie aan te tasten. Windmolenopstellingen zijn in grote delen van de provincie het landschapsbeeld gaan beheersen. De provincie wil dit veranderen. De technische ontwikkeling van windmolens maakt mogelijk dat met minder molens eenzelfde, of zelfs meer, windenergievermogen wordt opgewekt. De provincie Flevoland wil een geleidelijke afname van het aantal molens bereiken, maar wel met gelijktijdige toename van het opgewekte vermogen en met verbetering van landschappelijke kwaliteit door concentratie van molens op een beperkt aantal locaties.
Aan nieuw te plaatsen windmolens wordt in principe alleen medewerking verleend als deze molens (gelijktijdig) een equivalent bestaande windmolens vervangen, waarbij de hoeveelheid geleverde energie (kWh) en het behoud van de netto inkomsten uit de te vervangen windmolens bepalend is. Bij de vervanging neemt de begrote energielevering (kWh) toe ten opzichte van de geleverde energie (kWh) door de te saneren windmolens. Deze toename is nodig en mogelijk om maatwerk te kunnen leveren in opschaling en sanering en om hieruit een bijdrage van de netto inkomsten aan gebiedsgebonden ontwikkelingen (versterken landschap, natuur, recreatie en leefbaarheid van het landelijke gebied) te kunnen financieren.
De schaalvergroting van windenergie brengt met zich mee dat de effecten zich op grotere, gemeentegrensoverschrijdende afstanden manifesteren. Het opschalen en saneren heeft daarmee impliciet een regionaal karakter dat uitwisseling van op te schalen windenergievermogen met zich meebrengt en intergemeentelijke afstemming en medewerking vereist.
De openheid wordt vooral in Zuidelijk Flevoland verstoord door de huidige situering van windmolens. Herstel van het oorspronkelijke open Flevolandse landschapsbeeld vereist concentratie van de windmolens op enkele plekken. Dit wordt bereikt met een afname met 50% van het aantal windmolens, gerekend over het gehele gebied. Aan nieuw te plaatsen molens worden eisen gesteld ten aanzien van minimaal vermogen, ashoogte en omvang van het project. Medewerking aan de uitvoering van het opschalen en saneren van windenergieopstellingen gebeurt op basis van projectplannen die conform de beleidsregel Windmolens via de gemeenten aan de provincie worden voorgelegd. Windenergie is in principe overal mogelijk wanneer wordt voldaan aan eisen van natuur, veiligheid, geluid en slagschaduw. De woongebieden die vallen binnen de stedelijke gebieden, zoals aangegeven in Figuur 11 Stedelijk gebied, en de Oostvaardersplassen zijn uitgesloten voor plaatsing van nieuwe molens. Dit geldt ook voor de gebieden met hoogtebeperkingen als gevolg van de luchthaven Lelystad en het zenderpark in Zeewolde.
Let op: dit beleid is aangevuld met de Partiele herziening 6 Partiele herziening Wind
Ook de grondgebieden van de gemeenten Noordoostpolder en Urk, alsmede het Flevolandse deel van het Markermeer en IJmeer en het Drontense deel van het Ketelmeer zijn uitgesloten van het plaatsen van windmolens. Ruimte voor windmolens op land wordt gegeven in delen van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland en het deel van het IJsselmeer voor de kust van Dronten en Lelystad tot aan de huidige vaargeul Amsterdam en Lemmer en een zone ten noordoosten van de Houtribdijk.
Voor het opstellen van nieuwe plannen is de situatie van de windmolenopstellingen die overeenkomen met het beleid tot 9 juni 2005 bepalend. Hiertoe worden ook gerekend de windmolens die vallen onder de uitzonderingsregel van het besluit 'Tijdelijke stop plaatsing windmolens'. Het binnen deze kaders opgestelde vermogen windenergie vormt het uitgangspunt voor opschaling en sanering. De provincie legt de nadere uitwerking van deze uitgangspunten voor het windmolenbeleid vast in een beleidsregel.
Omdat de oudste en kleinste windmolens recent zijn gereviseerd en van een nieuwe MEP-subsidie profiteren, zullen de windmolens gebouwd in de periode 1998 -2002 het eerst voor opschaling in aanmerking komen. Daarna volgen de oudste en kleinste windmolens. Dit betekent dat rekening houdend met de planontwikkeling de sanering vooral in de periode 2010-2015 zijn beslag zal krijgen. Rond 2012 kan de helft van de saneringsopgave gerealiseerd zijn.
Naast windenergie maakt bio-energie een grote ontwikkeling door. Doordat de energieprijzen (uit fossiele energie) sterk stijgen en de Europese richtlijn voor biobrandstoffen stelt dat in 2010 5,75% van de brandstoffen vervangen moet zijn door biobrandstof, nemen de potenties voor energieteelt in Europa sterk toe. In Flevoland kan hierop ingespeeld worden. De provincie brengt samen met gemeenten de meest kansrijke opties in Flevoland in beeld. In het landelijk gebied kan energieteelt voor inzet in biomassa warmte/krachtinstallaties plaatsvinden, bij voorkeur in combinatie met ontwikkeling van natuur of waterberging.
Daarnaast is de verwerking van producten uit de landbouw tot biobrandstof ook in Flevoland een potentiële groeimarkt. In Lelystad worden al installaties ingezet die zowel warmte als elektriciteit opwekken op basis van biomassa (zoals snoei- en dunningshout). In Almere en Zeewolde is een contract met een energiebedrijf afgesloten om een biomassacentrale te bouwen.
Naast deze biomassa-warmte-krachtinstallaties zijn in Flevoland kansrijk:
De provincie Flevoland heeft een relatief schone bodem. Het provinciaal beleid kan daardoor op onderdelen afwijken van het landelijk beleid. Maatwerk is mogelijk. Uit bodemonderzoek is gebleken dat in Flevoland geen aanwijzingen zijn van diffuse verontreiniging. De meeste van de onderzochte parameters blijven onder de landelijk vastgestelde streefwaarden. Voor een beperkt aantal parameters is sprake van een van nature verhoogd achtergrondgehalte. Deze achtergrondgehalten bepalen de gebiedseigen bodemkwaliteit en zijn vastgelegd in de provinciale Bodemkwaliteitskaart die regelmatig wordt geactualiseerd. Hieraan verbonden is de Vrijstellingsregeling grondverzet, die zones aangeeft waarbinnen in het landelijk gebied van de provincie Flevoland vrij grondverzet mogelijk is indien aangetoond is dat er sprake is van vergelijkbare kwaliteit.
Bij bodemsanering richt de provincie zich op herstel van de gebiedseigen bodemkwaliteit. Dit betekent dat verontreinigde grond en verontreinigd grondwater zodanig schoon moeten worden dat de bodem na sanering voldoet aan de gebiedseigen bodemkwaliteit. Voor saneringen in gebieden met achtergrondwaarden lager dan de streefwaarde, ligt de saneringsdoelstelling op het niveau van de landelijk vastgestelde streefwaarde. De bodem is plaatselijk zodanig verontreinigd dat er gebruiksbeperkingen zijn. De provincie vindt dat de bodemverontreiniging verwijderd moet worden door diegene die ervoor verantwoordelijk kan worden gesteld (saneringen in eigen beheer). In vrijwel alle gevallen worden saneringen in eigen beheer uitgevoerd. Als gevolg daarvan streeft de provincie ernaar haar uitvoeringstaken in 2009 te beëindigen. Veroorzakers van de bodemverontreiniging, eigenaren en gebruikers van een verontreinigde bodem kunnen op hun verantwoordelijkheid bij bodemverontreiniging worden aangesproken. Als zij binnen de vastgestelde termijn het onderzoek of de sanering in eigen beheer niet ter hand nemen, zet de provincie het bevelsinstrumentarium uit de Wet bodembescherming in. De provincie zet dit eveneens in als door rechthebbenden van het te saneren perceel geen medewerking wordt verleend aan onderzoek of sanering door de provincie.
Alleen in gevallen van ernstige bodemverontreiniging waarbij door de veroorzaker, eigenaar of gebruiker geen maatregelen (kunnen) worden genomen, neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor het herstel van de gebiedseigen bodemkwaliteit (saneringen van overheidswege). De prioritering en planning worden opgenomen in het meerjarenprogramma bodemsanering. De provincie stelt informatie over bodemverontreiniging beschikbaar aan het landelijk bodemloket (www.bodemloket.nl).
De provincie wil de komende jaren een nadere invulling geven aan duurzaam bodemgebruik. Uitgangspunt hierbij zijn de verschillende landelijke ontwikkelingen. In overleg met de gebiedspartners zal hieraan een regionale invulling worden gegeven.
Let op: dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 15 Nota duurzaam gebruik ondergrond
Om het mogelijk te maken dat alle maatschappelijke partijen bij hun plannen (zoals natuurontwikkeling, waterbeheer, stedenbouw en de aanleg van infrastructurele werken) rekening houden met de mogelijkheden en beperkingen van de bodem, stelt de provincie via het geoloket bodeminformatie ter beschikking.
In 2001 was in de binnendijkse wateren van Flevoland circa 2,8 miljoen m3 baggerspecie aanwezig, waarvan circa 60% klasse 1 en 2 (licht verontreinigde) specie en slechts 2,5% klasse 3 en 4 (matig en sterk verontreinigde) specie. De aanwas tot 2010 is geschat op 3,7 miljoen m3. Alle verontreinigde baggerspecie betreft onderhoudsspecie. Het overgrote deel van de klasse 3 en 4 locaties (totaal ca. 77.000 m3) is in beheer bij waterschap Zuiderzeeland, een klein deel bij gemeenten. Het waterschap neemt de regierol op zich voor de verwijdering van baggerspecie. In het vigerende waterbeheersplan is vastgelegd dat alle op dat moment bekende klasse 4 specie in 2008 gesaneerd zal zijn en alle op dat moment bekende klasse 3 specie voor 2010 gesaneerd zal zijn. Het waterschap zal ook de periode daarna eventuele klasse 3 en 4 specie die wordt aangetroffen adequaat aanpakken. Met depot IJsseloog is een goede bergingslocatie beschikbaar. De klasse 3 en 4 locaties zijn beperkt van omvang en de eventuele onderzoeks- en saneringskosten zullen naar verwachting niet boven het drempelbedrag uit de Wet bodembescherming uitkomen. Er worden daarom door de provincie voor waterbodemsanering geen middelen geraamd. Naar verontreinigingen met asbest moet nog onderzoek worden gedaan. De provinciale taak beperkt zich vooralsnog tot het opstellen van beschikkingen over ernst en risico, het toetsen van saneringsplannen en het beoordelen van ontheffingsverzoeken op grond van de Wet bodembescherming. De provincie wil samen met het waterschap onderzoek verrichten naar asbest in waterbodems.
Op basis van de Wet milieubeheer heeft de provincie de verantwoordelijkheid voor de nazorg van stortplaatsen die na 1 september 1996 zijn gesloten. Voor de dekking van de bij de nazorg behorende kosten wordt een objectgebonden heffing gehanteerd. De berekening van de hoogte van de heffing vindt plaats op basis van de door de stortplaatsexploitanten opgestelde nazorgplannen. De nazorgplannen worden getoetst aan de IPO-checklist nazorgplannen stortplaatsen. De berekening van doelvermogen gaat via het Rekenmodel IPO Nazorg Stortplaatsen (RINAS). De provincie ziet erop toe dat voor de stortplaatsen Braambergen, Het Friese Pad, Afvalverwerkingsinrichting Zeeasterweg en de stortlocatie voor baggerspecie IJsseloog een nazorgplan wordt opgesteld. De provincie is voornemens de uitvoering van de nazorg op te dragen aan een daartoe aangewezen rechtspersoon of instantie. Bij de nazorg van stortplaatsen, die voor 1 september 1996 gesloten zijn, gaat het vooral om het volgen van de verontreinigingsituatie. Op basis van onderzoek naar de verontreinigingsituatie wordt een plan van aanpak opgesteld.
De provincie is bevoegd tot het verlenen van vergunningen voor binnendijkse ontgrondingen. De provincie verleent geen medewerking aan de winning van binnendijkse dieper liggende grondstoffen, vanwege de vaak nadelige effecten op de waterkwaliteit en het verlies van grondoppervlakte. Afhankelijk van de locatie kan een uitzondering gemaakt worden voor projecten die een bijdrage leveren aan de gebruikskwaliteit van de locatie en die geen verslechtering van de milieukwaliteiten met zich meebrengen. Uitruil van de dieper liggende grondstoffen met gebiedseigen grond is daar toegestaan. Dit laat het provinciale beleid ten aanzien van permanente bollenteelt onverlet (zie paragraaf 5.2).
Naast ontgronden met als primair oogmerk het winnen van oppervlaktedelfstoffen (primaire ontgrondingen) wordt ook wel ontgrond ten behoeve van een ander doel (aanleg van wegen, kanalen, bouwputten, waterberging en recreatieplassen). Deze secundaire ontgrondingen zijn in Flevoland onder voorwaarden wel toelaatbaar. Deze voorwaarden zijn onder andere gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van negatieve effecten als gevolg van het doorbreken van afsluitende deklagen. Het toetsingskader uit het Ontgrondingenbeleidsplan 1996-1998 wordt opgenomen in een beleidsregel. Grondstoffen die bij ontgrondingen vrijkomen dienen zo hoogwaardig mogelijk te worden afgezet. De provincie bevordert daarom het werk met werk maken, waarbij klei en/of zand die bij een secundaire ontgronding vrij komen zonder tussenopslag direct worden ingezet als bouwstof in andere werken.
Uit het onderzoek 'Industriezand uit zee' van de provincie Flevoland (2005) blijkt dat voor de kust van Zuid-Holland en Zeeland genoeg industriezand ligt voor dekking van de behoefte aan industriezand in Nederland voor meer dan 100 jaar. De provincie Flevoland is daarom van mening dat binnendijks in Flevoland geen diepliggend industriezand gewonnen hoeft te worden. In de taakstelling, die Flevoland in het Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen voor de periode 1999-2008 heeft gekregen (1,5 miljoen ton beton- en metselzand), zal de provincie niet met binnendijkse winningen voorzien.
Vrijwel het gehele buitendijkse gebied van de provincie Flevoland geniet bescherming krachtens de Vogelrichtlijn. De provincie koestert deze internationale natuurwaarden, maar wil niet alleen denken in termen van instandhouding. Enerzijds is de jonge natuur nog volop in ontwikkeling en loopt de kwaliteit vooral in Markermeer en IJmeer achteruit. Anderzijds heeft Flevoland nog een aantal ontwikkelingsopgaven. De provincie wil met creativiteit zoeken naar mogelijkheden om op beide fronten aan kwaliteit te winnen.
Nu in de Nota Ruimte de reservering voor de Markerwaard is vervallen, vindt de provincie het van groot belang dat Almere en Lelystad de gelegenheid krijgen een gezicht aan het water vorm te geven. Vanwege de natuurwaarde van de Grote Wateren (IJsselmeer, Markermeer, IJmeer en de randmeren) is hierbij het 'nee, tenzij'-regime van belang. Almere en Lelystad willen hun buitendijkse ontwikkelingsmogelijkheden verkennen. Op de uitkomsten van studies, zoals de Visie IJmeer, de actualisatie van het Structuurmodel Kust van Lelystad en regionale studie naar een IJmeerverbinding, wordt in dit Omgevingsplan nog niet vooruit gelopen.
Almere moet zich oriënteren op een ligging aan het IJmeer en Markermeer. De provincie onderschrijft de ambitie om het IJmeer in te richten en te ontwikkelen tot het 'waterpark' van de Noordvleugel, als centraal recreatiegebied tussen de steden Almere en Amsterdam. Almere kan aan de westzijde een waterfront ontwikkelen in de vorm van een veelzijdige en stedelijke centrumontwikkeling aan de oevers van het IJmeer. Buitendijks kan het waterpark gestalte krijgen met een hoogwaardig maritiem en recreatief woon-werkmilieu. Een IJmeerverbinding (zowel weg als spoor) is hiervoor een noodzakelijke voorwaarde. Een gelijktijdige verbetering van de water- en natuurkwaliteit is niet alleen noodzakelijk om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, maar zal tevens bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het gebied. De provincie benadrukt daarbij de samenhang tussen IJmeer en Markermeer en wil in de uitwerking de regie voeren.
Ook Lelystad zal zich moeten richten op de ontwikkeling van een aantrekkelijk waterfront. Door de stad meer te richten op het water in de vorm van boulevardontwikkeling en wonen aan en in het water kan Lelystad meer uitstraling krijgen als stad aan het water. De provincie wil Lelystad ondersteunen om deze waterfrontontwikkeling mogelijk te maken. Vanzelfsprekend is dit alleen haalbaar als het 'nee, tenzij' met een zorgvuldig natuurinclusief ontwerp naar een 'ja, want' kan worden omgebogen. Juist bij Lelystad ziet de provincie kansen voor een gecombineerde ontwikkeling van de stad, recreatie en nieuwe natuur.
De Veluwerandmeren vormen met duizenden hectaren aan vrij toegankelijke wateroppervlakte een belangrijk watersportgebied, dat zich nog verder kan ontwikkelen. De beste kansen lijken te liggen in het Wolderwijd en het brede deel van het Veluwemeer. De ecologische kwaliteit van het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren' is echter kwetsbaar en maatregelen zijn nodig om een gunstige staat van instandhouding voor de habitats en soorten in dit natuurgebied te behouden of te bereiken. Om zowel de recreatieve ambities als de ecologische doelen te kunnen waarmaken, is een nieuwe fase van het IIVR-project (Integrale Inrichting Veluwe Randmeren) nodig. Hierin kan afstemming plaatsvinden met lopende projecten als Waterfront Harderwijk, de Zeewolder kustzone en de IJsseldelta (rond Kampen). Ook de mogelijke betekenis van toekomstige streefpeilverhoging in het IJsselmeergebied voor de randmeren moet hierbij worden betrokken.
De provincie Flevoland wil recreatie en toerisme bevorderen. Tot 2015 wordt uitgegaan van 3.000 extra ligplaatsen in het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer en 1.000 in de randmeren. Samen met de provincies Noord-Holland en Friesland wordt onderzocht wat de mogelijke effecten van de toename van recreatievaart in het IJsselmeergebied en de Waddenzee op de natuur zijn en of deze effecten aanleiding zijn voor een sturing op de uitbreidingslocaties. Dit kan aanleiding zijn voor het vaststellen van een beleidsregel.
In de afgelopen jaren werd winning van ophoogzand en industriezand in het IJsselmeer en Markermeer alleen toegestaan in de vaargeulen en -routes met een opleveringsdiepte van NAP -8 meter. De rijksoverheid rekent het bouwgrondstoffendossier niet langer tot de kerntaken en volstaat in de Nota Ruimte met de mededeling dat het aan de markt en aan decentrale overheden wordt overgelaten om te bepalen hoe en waar ontgrondingen binnen het 'nee, tenzij'-regime mogelijk zijn. Marktpartijen lijken de handschoen op te pakken en bereiden initiatieven voor grootschalige zandwinning voor, waarbij aan winning tot op grote diepte (ca. 70 meter) lijkt te worden gedacht. De provincie Flevoland ziet hierin in beginsel een goede mogelijkheid voor combinatie met de gewenste grootschalige natuurontwikkeling, verbetering van de waterkwaliteit en met berging van baggerspecie van klasse 1 en 2. De provincie stelt hierbij een aantal randvoorwaarden met betrekking tot bescherming van de primaire waterkeringen en het voorkomen van binnendijkse kwel. Deze zullen worden uitgewerkt in de beleidsregel vergunningen.
Daarnaast mag een zandwinput in beginsel niet tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden. De buitendijks gelegen zoekrichtingen voor stedelijke ontwikkeling, inclusief een veiligheidszone daaromheen, worden van zandwinning uitgesloten. Ontgrondingen in visserijgebieden zijn niet toelaatbaar als daardoor de visproductie substantieel afneemt. Tenslotte is zandwinning niet gewenst op plaatsen waar de nautische beweegruimte gering is.
De diverse voorgenomen activiteiten in het Markermeer en IJmeer zullen volgens de provincie niet leiden tot een substantiële afname van de capaciteit van de waterberging in het IJsselmeergebied. De voorraad zoet water in het Markermeer is weliswaar van groot belang, maar het Markermeer vervult niet dezelfde functie voor waterberging in pieksituaties als het IJsselmeer.
Voor de grote wateren (inclusief de randmeren) is nog geen differentiatie in ecologische kwaliteiten aangebracht. De waterbeheerder Rijkswaterstaat zal op grond van de Natuurbeschermingswet beheerplannen voor de grote wateren moeten opstellen, waarin duidelijk wordt gemaakt waar deelgebieden liggen van onvervangbare kwaliteit en waar ingrepen nodig zijn om de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren.
De provincie wil hierbij, als bevoegd gezag voor de vergunningverlening, nauw met Rijkswaterstaat samenwerken.
De provincie wil realistische ambities voor de doelen en maatregelen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor de Grote Wateren. Deze worden de komende tijd uitgewerkt. De reservering voor de openbare drinkwatervoorziening van het Markermeer kan wat Flevoland betreft vervallen en de reservering van de Harderdijkstrook voor oevergrondwaterwinning wordt geschrapt.
In de planperiode zullen onderstaande speerpuntgebieden de bijzondere aandacht hebben van de provincie. De zeven gebieden dekken het grootste deel van het provinciale grondgebied, maar in elk afzonderlijk speerpuntgebied zal de aandacht van de provincie zich richten op specifieke onderdelen. Deze worden hieronder kort geschetst. Per gebied zal de provincie het voortouw nemen om, in overleg met alle betrokken partijen, de visie op de gewenste ontwikkeling van het gebied te concretiseren. De speerpunten worden projectmatig aangepakt en hebben daarom per definitie een tijdelijk karakter. De rol en betrokkenheid van de provincie kan per fase verschillen.
De speerpuntgebieden zijn weergegeven in Figuur 3 Provinciale speerpunten.
Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in een fors tempo tot een grote stad. Dit is een uitzonderlijke opgave waarvoor de bijzondere steun nodig is van het rijk, de Noordvleugel en de provincie. De provincie wil een bijdrage tot 2020 van 100 miljoen Euro leveren op basis van een investeringsprogramma, in aanvulling op het bestaande provinciale beleid. De provincie wil een multipliereffect genereren door het programma te koppelen aan bijdragen van andere overheden, die worden aangesproken op een extra ondersteuning van Almere, en aan investeringen van marktpartijen. Het investeringsprogramma heeft een dynamisch karakter. De concrete uitwerking zal gefaseerd vorm krijgen in een afzonderlijk bestuurlijk traject.
De beoogde hoofdlijnen van het programma zijn:
* versterking economische structuur;
* kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad en directe omgeving;
* versterking algemene voorzieningenstructuur;
* versterking hoger onderwijs;
* aanpak specifieke infrastructurele knelpunten (die vallen buiten de reguliere financieringsregelingen).
Let op: dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 16 Uitwerking kaders wateropgave
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 3 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdeel C
Het gebied tussen Almere, Zeewolde en Lelystad wordt nu nog gekenmerkt door zijn agrarische functie en heeft een grootschalig open karakter. Door de groei van Almere en in mindere mate van Lelystad
neemt de druk op dit gebied de komende jaren toe. De belangrijkste opgaven in het gebied zijn de robuuste ecologische verbinding tussen de Oostvaardersplassen en het Horsterwold, de natuurcompensatie, de wateropgave en de recreatie. Deze opgaven kunnen alleen als samenhangend pakket gerealiseerd worden. Minimaal 1125 hectare nieuwe natuur moet door het rijk worden gefinancierd. Gezamenlijk doel is om in 2014 een functionerende groenblauwe zone te hebben gerealiseerd.
Het OostvaardersWold moet ruimte bieden aan natuur voor onder andere edelherten, konikpaarden en heckrunderen, aan vogels om te foerageren, aan water en aan recreatie. Zuidelijk Flevoland krijgt er een natuurgebied bij met een omvang van circa de helft van de Oostvaardersplassen dat voor 85% beleefbaar is voor het publiek. Het OostvaardersWold zal een groot natuurgebied worden waardoor wonen, werken en recreëren in een groene omgeving nabij de Randstad mogelijk wordt. Met de aanleg van het OostvaardersWold ontstaat een aaneengesloten natuur- en recreatiegebied van de Oostvaardersplassen, het OostvaardersWold en het Horsterwold van in totaal 15.000 hectare.
De provincie is net als het rijk van mening dat een aanwijzing van de groenblauwe zone OostvaardersWold als Natura 2000 gebied ongewenst is. In de groenblauwe zone kan geen grootschalige dagrecreatieve voorziening worden gesitueerd. De groenblauwe zone OostvaardersWold komt aan beide zijden van het Adelaarswegtracé te liggen. Aan de zuidwestkant ligt de begrenzing op ongeveer 875 meter. Aan de noordoostkant ligt de begrenzing op ruim 500 meter (de kavelgrenzen), met uitzondering van een aantal kavels aan de noordkant van de Vogelweg waar de begrenzing loopt tot aan de Dodaarsweg, zie Figuur 25 Groen-blauwe zone OostvaardersWold. De inrichting van het OostvaardersWold zal zodanig worden vormgegeven dat het geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van luchthaven Lelystad binnen de grenzen van de PKB.
Het gebied wordt zodanig ingericht dat het geen wateroverlast voor de omgeving (Figuur 25 Groen-blauwe zone OostvaardersWold) oplevert. Daarmee voldoet het aan de eisen die vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water worden gesteld.
De verbinding zal in het noorden aansluiten op het Kotterbos en de Vaartplas, waar een ecopassage komt bij het spoor, de Lage Vaart en de A6. Zuidelijk sluit de verbinding aan op het westelijk deel van
het Horsterwold. Daarna sluit de zone aan op de toekomstige verbinding naar Gelderland. Het OostvaardersWold (exclusief gebied boven de A6 en onder de Gooiseweg) heeft een totale oppervlakte
van 1820 hectare met daarin een combinatie van verschillende opgaven van recreatie, natuur (ook als foerageergebied), water en ruimte voor compensatie ten behoeve van de stedelijke uitbreiding van
Almere. Door de verschillende functies met elkaar te combineren blijft het ruimtebeslag beperkt.
Bij het ontwikkelen van woningbouw in Spiegelhout is een groenblauwe drager essentieel als basis voor landelijke woonmilieus. De realisatie hiervan zorgt Wijzigingen Omgevingsplan Flevoland 2006 voor een aantrekkelijke omgeving die in de toekomst de realisatie van landelijke woonmilieus mogelijk maakt. Bij de locatiekeuze is rekening gehouden met de gevolgen voor de woningbouw en de benodigde ruimte voor landelijk wonen. De provincie voert de regie bij het proces in het OostvaardersWold om te komen tot bestemmingsplannen of een inpassingsplan en afspraken over realisatie.
Het luchthaventerrein en het (na uitbreiding) aangrenzende bedrijventerrein Larserpoort hebben de potentie zich te ontwikkelen tot een knooppunt met een regionale tot nationale functie. Dit is een belangrijke kans voor versterking van de economische structuur en de interne en externe bereikbaarheid van Flevoland.
De provincie acht de ontwikkeling van luchthaven Lelystad tot regionale luchthaven en de uitbouw van Larserpoort van groot belang en zet in op een geïntegreerde ontwikkeling van dit gebied in samenhang met een goede ontsluiting via weg en openbaar vervoer. Een snelle verbinding met Schiphol is daarvan een essentieel onderdeel. Naast reguliere en luchthavengebonden bedrijvigheid zijn er ook mogelijkheden voor grootschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.
Een verdere ontwikkeling van de luchthaven versterkt de noodzaak tot een nieuwe aansluiting van de A6 bij Lelystad Zuid. Ook de lokale openbaar vervoerontsluiting van de luchthaven vraagt aandacht. Gewenst is een betere busverbinding, die passend is voor de verwachte groeiende vervoerbehoefte. Een hoogwaardige snelle openbaar vervoerverbinding (door middel van vrije busbanen of een railverbinding) tussen de luchthaven en Lelystad is pas rond 2020 aan de orde en is mede afhankelijk van de uitkomsten van de rijksplanstudie openbaar vervoer in de corridor Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad. De provincie zal zich hier actief voor inzetten in een ontwikkelende rol.
De provincie wil diverse nieuwe activiteiten in het IJsselmeergebied mogelijk maken, waaronder nieuwe infrastructuur (zoals de IJmeerverbinding), de waterfrontontwikkeling van Lelystad en Almere, recreatieve activiteiten en windenergie. Maar ook zandwinning en baggerspecieberging zijn denkbaar. Volgens de Natuurbeschermingswet moet elke afzonderlijke activiteit worden getoetst op nut en noodzaak en aan het 'nee, tenzij'-regime. De wetgeving schrijft voor dat ook moet worden gekeken naar de cumulatieve effecten van activiteiten. Dit maakt de bewijslast complex.
Lelystad, Almere, Amsterdam en Hoorn liggen aan hetzelfde Natura 2000-gebied Markermeer/IJmeer. Zeewolde, Dronten, Harderwijk en Kampen liggen alle aan het gebied Veluwerandmeren. Hun activiteiten hangen daardoor met elkaar samen en mogen cumulatief de instandhoudingdoelstellingen voor de natuurgebieden niet in gevaar brengen. Dit vereist een regionale afstemming waar potentiële spanningen worden weggenomen en kansrijke combinaties worden gezocht.
Het is zeer waarschijnlijk dat de optelsom van al deze activiteiten significante negatieve effecten voor de natuurwaarden zal hebben. De provincie Flevoland ziet mogelijkheden om door een royale investering in nieuwe natuur van enkele duizenden hectares (buitendijks en zonodig ook binnendijks), het 'nee, tenzij', op een hoger planniveau dan dat van de afzonderlijke activiteiten, om te buigen naar een 'ja, want'. Met de terminologie 'ja, want' wil de provincie duidelijk maken dat het beschermingsregime gerespecteerd wordt (dus niet 'ja, mits') en dat activiteiten alleen dan doorgang kunnen vinden als de motivering daarvoor steekhoudend is ('Ja, want we kunnen aantonen dat er geen schadelijke effecten zijn.'). Binnen het kader van de Natuurbeschermingswet wordt daarbij procesmatig de nadruk gelegd op een zorgvuldige informele voortoetsing, waarbij activiteiten in een iteratief proces zo 'natuurinclusief' worden gemaakt dat ze per saldo geen significante effecten meer hebben. Het moet boven elke twijfel verheven worden dat de natuurkwaliteit van het IJsselmeergebied, ondanks plaatselijke negatieve effecten van nieuwe activiteiten, er per saldo op vooruit gaat en dat de instandhoudingdoelstellingen gerespecteerd worden. In dit opzicht heeft de provincie Flevoland een hogere ambitie dan 'slechts' instandhouding van bestaande waarden. Het ecosysteem van het IJsselmeergebied moet robuuster worden, door grootschalige ingrepen in de werkgebieden, door kwaliteitsverbetering van bestaande natuurgebieden en zonodig door toevoeging van nieuwe binnendijkse natuurgebieden. Het systeem wordt hiermee minder kwetsbaar voor menselijk handelen. De ontwikkelingen in het IJmeer en Markermeer worden bovendien zodanig vormgegeven dat het geen belemmering vormt voor de waterberging.
Hoewel de exacte stedelijke en infrastructurele ambities nog niet bekend zijn, wordt er vanuit gegaan dat een natuurinvestering van enkele duizenden hectares nodig kan zijn. De mogelijkheden van recreatief medegebruik lijken het grootst langs de randen. Bij buitendijkse natuurontwikkeling gaat de voorkeur van de provincie voorshands uit naar een grootschalige natuurontwikkeling nabij Lelystad, in de kom aan de zuidzijde van de Houtribdijk. Hier kan namelijk een grootschalig natuurgebied met luwtegebieden, vooroevers en zandplaten op een aantrekkelijke wijze gecombineerd worden met uitbreiding van de stedelijke en recreatieve functies van Lelystad. Het ontwerp voor het Markermeer zal echter in de komende jaren samen met alle betrokken gebiedspartners tot stand worden gebracht.
Op verzoek van het kabinet voert de provincie samen met de provincie Noord-Holland de regie in een samenwerkingsverband met het rijk, de gemeenten en de belangenorganisaties om een integrale lange termijn visie te ontwikkelen voor het Markermeer en het IJmeer. De betrokkenheid van de rijksoverheid en de Europese Commissie is van groot belang. De totstandkoming en uitvoering van het plan vergt creativiteit en lef, zowel juridisch en financieel als qua ontwikkelingsgerichte ambitie. Een integrale overkoepelende visie lijkt de beste - en wellicht zelfs de enige - mogelijkheid te bieden om het 'nee, tenzij'-regime voor alle individuele activiteiten met een zorgvuldige motivering om te buigen naar het gewenste 'ja, want'-model.
Het speerpuntgebied Oostrand van Flevoland omvat de zone van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland langs de randmeren tussen Ketelhaven en de Stichtse brug. Het gebied wordt gekenmerkt door een langgerekte zone van bos- en natuurgebieden gelegen langs de randmeren.
De Oostrand van Flevoland heeft als gebied nu reeds grote betekenis voor zowel de (water)natuur als de recreatie. In de bossen is een groot aantal recreatiebedrijven gevestigd. Aan de westzijde van de bossen bevindt zich een uitgestrekt landbouwgebied. De maatschappelijke betekenis van de landbouw in dit gebied zal belangrijk blijven, maar daarnaast zullen in dit gebied andere activiteiten een grotere rol gaan spelen. De provincie zoekt naar verbreding van het economisch draagvlak om de vitaliteit van het gebied te versterken. Kansen daarvoor liggen vooral in de sector recreatie en toerisme.
Het gebied wordt nu nog gekenmerkt door vrij scherpe ruimtelijke scheidingen tussen de aanwezige functies, zoals tussen natuur- en landbouwgebied en (deels) tussen natuur- en recreatiegebied. Er zijn goede kansen om zowel de recreatie als de natuur in samenhang verder te ontwikkelen vanwege de gunstige ligging bij de randmeren en - voor de (water)natuur - de aanwezigheid van kwelwater met een goede kwaliteit. In de Oostrand van Flevoland wordt dan ook actief gestreefd naar verweving van functies waarin de kwaliteiten van natuur, water en landschap op harmonieuze wijze gecombineerd worden met landbouw, een sterke recreatieve sector en beperkte mogelijkheden voor landelijk wonen en werken.
Deze ontwikkeling naar verweving start met de saldering vanuit de aanwezige bos- en natuurgebieden. Door betrokken partijen in het gebied zal geïnvesteerd worden in nieuwe natuur om te komen tot een robuuste, kwalitatief hoogwaardiger en meer samenhangende ecologische structuur. De provincie zal op gebiedsniveau een saldobenadering voor natuur toepassen alsmede een zonering binnen natuurgebieden aanbrengen. Zo wordt gezocht naar ruimte voor ontwikkeling van economische activiteiten in of nabij delen van deze robuuste structuur. Langs deze weg kan aan de stringente eisen uit de natuurwetgeving worden voldaan.
De landbouw kan zich bij deze ontwikkelingen aansluiten. Door te kiezen voor verbreding van het bedrijf ontstaan nieuwe economische dragers die een bijdrage kunnen leveren aan de gebiedsontwikkeling. Tevens kan deze keuze bijdragen aan de landschappelijke kwaliteit. Landbouwbedrijven die kiezen voor schaalvergroting kunnen gronden nabij de verwevingszone inbrengen ten behoeve van kavelruil, waardoor structuurversterking wordt gerealiseerd. De provincie wil daarbij tevens een impuls geven aan verduurzaming van de landbouw en verbetering van de milieu- en waterkwaliteit door emissiebeheer te stimuleren en door afspraken te maken over de natuurvriendelijke inrichting van tochten en vaarten. De komende eisen vanuit de Europese Kaderrichtlijn water zijn hier mede de aanleiding voor.
Er wordt ingezet op verbetering van zowel de droge als de natte recreatieve verbindingen in de Oostrand, bijvoorbeeld door een nieuwe vaarroute bij Zeewolde. De aansluiting van Dronten en Biddinghuizen op de randmeerbossen wordt verbeterd door een landschappelijke verbinding te creëren. Hierbij kunnen nieuwe landgoederen een rol spelen. Bij de ontwikkeling van de Oostrand dient een goede bereikbaarheid van het gebied gewaarborgd te worden. Ook de gebiedsontsluiting richting het oude land vraagt bijzondere aandacht.
De provincie voert op gebiedsniveau de regie en kan op bepaalde terreinen mede ontwikkelaar zijn. Samen met de partners wordt een nadere uitwerking van de geschetste gebiedsontwikkeling gemaakt voor de Oostrand. Gestreefd wordt naar de opzet van een drietal pilots die gericht zijn op de saldobenadering en verwevingsprincipes. Binnen de pilots kan gebruik worden gemaakt van de experimenteerruimte die het planologisch regime biedt.
De provincie wil in het gebied van de West-Oost as, en met name in het deel tussen Lelystad en Kampen, komen tot een aantrekkelijk gebied met een goede balans tussen sociaal-economische, ecologische en landschappelijke kwaliteiten. Tevens dient het gebied tussen de beide steden een duidelijker identiteit te krijgen. De relatie tussen de beide steden vraagt om aandacht in termen van een stedelijk netwerk.
Tegen die achtergrond ligt er een relatie met het in ontwikkeling zijnde stedelijk netwerk Kampen/Zwolle en het stedelijk netwerk van de Noordvleugel. Het gebied maakt onderdeel uit van een as op nationale schaal die loopt van Alkmaar tot Zwolle. De West-Oost as is door het ministerie van VROM opgenomen in de lijst met voorbeeldprojecten voor gebiedsontwikkeling. Het project West-Oost as kent nog geen scherpe afbakening. De relaties naar Noord-Holland en naar Overijssel worden in beschouwing genomen. Ook is er sprake van een relatie met andere speerpuntgebieden, zoals de luchthaven Lelystad en de Oostrand van Flevoland.
Het project wordt gefaseerd opgepakt. In eerste instantie is de aandacht gericht op het oostelijk deel van de as, de relatie Dronten-Kampen, in aansluiting op het project IJsseldelta. Daarbij komt de aanleg van de N23 op dit traject aan de orde en de daarmee samenhangende gebiedsontwikkeling, die er ook op gericht zal zijn de haalbaarheid van de wegaanleg te vergroten.
In Noordelijk Flevoland zijn extra impulsen nodig om de geambieerde groei te kunnen verwezenlijken. Daarom werkt de provincie met de twee gemeenten en het waterschap aan een gezamenlijke aanpak van omgevingsvraagstukken. Het accent ligt op de economie en op de waterhuishoudkundige opgaven. Oplossingen worden gezocht in combinatie met perspectieven voor landbouw, recreatie en toerisme, landschap en natuur, met ruimte voor wonen en werken. De hierna aangegeven oplossingsrichtingen, voor investeringen in de economie, de aantrekkelijkheid van Noordelijk Flevoland en de kwaliteit van de leefomgeving, betreffen projecten die in de planperiode worden gestart. Maatschappelijke kosten en baten en financieel-economische haalbaarheid worden in het vervolgtraject beoordeeld, samen met betrokken gebiedspartners. De kansen van de Belvedere status voor de Noordoostpolder worden hierbij betrokken. Een aantal oplossingsrichtingen wordt uitgewerkt:
Ondanks goede ontsluiting en de aanwezigheid van voldoende bedrijventerreinen blijft de groei van het gebied achter bij overig Flevoland. Een nieuwe economische impuls is nodig, niet in de laatste plaats voor het behoud van draagvlak voor voorzieningen en als tegenwicht voor het afnemende draagvlak voor landbouw en visserij. Door de eigen kracht van het gebied te gebruiken ontstaat een nieuw perspectief op de regionale economie en kan het draagvlak worden verbreed, ook in de kleine kernen. Daarvoor is een gezamenlijk plan van overheden en bedrijfsleven nodig. Twee regio's waar mogelijkheden voor economische verbreding en versterking worden gezien zijn de zuidoostrand van de Noordoostpolder en Urk.
In dit gebied ligt een kans voor verweving van de bestaande natuur en cultuurhistorische en landschappelijke waarden met nieuwe ontwikkelingen op het gebied van innovatieve technologische bedrijvigheid, recreatie en toerisme. De innovatieve technologisch hoogwaardige bedrijvigheid rondom Marknesse is de afgelopen jaren versterkt. De positie van bijvoorbeeld het Geomaticapark is sterk en kan vanuit de vernieuwde behuizing verder groeien. De recreatieve sector heeft in dit gebied al een hoge potentie door de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit. Deze potentie wordt versterkt door de realisatie van het nationaal landschap IJsseldelta. Het invullen van deze potentie is een taak van de gemeente en gebiedspartners voor de komende jaren.
De werkgelegenheid in de visserijsector heeft de afgelopen jaren onder druk gestaan door stijgende brandstofprijzen. Bij de gemeente en de provincie wordt nagedacht hoe de economische afhankelijkheid van de visserij kan worden verminderd. De meest concrete mogelijkheden worden gezien in het verhogen van de recreatieve waarde van het centrumgebied. Met een toeristische impuls van dit gebied kan de afhankelijkheid van de visserij worden verminderd en de werkgelegenheid worden uitgebreid.
De provincie staat positief tegenover initiatieven van marktpartijen op het gebied van de ontwikkeling van (water-)recreatie in verbinding met het oude land, waarbij nieuwe ideeën over wonen en werken in waterrijke omgevingen worden verkend die recht doen aan de cultuurhistorie, het landschap en de oorsprong van het gebied en die leiden tot een impuls in de fysieke leefomgeving.
Investeringen in de fysieke leefomgeving zijn een waardevolle ondersteuning voor de regionale economie. Immers, het ontwikkelen van het landschap en van het water- en recreatienetwerk verhoogt de kwaliteit van de leefomgeving. Daarmee wordt het gebied aantrekkelijker voor de vestiging van hoogwaardige bedrijvigheid. De (gefaseerde) opwaardering van de N50 tot een A50 is van groot belang.
Er wordt een nieuw recreatief uitloopgebied voor Emmeloord ontwikkeld dat ruimte biedt voor verweving van functies en intensievere vormen van recreatie en toerisme en bewoning. Nabij het Kuinderbos ligt de nadruk op extensievere vormen van ruimtegebruik, zoals verblijfsrecreatie, natuur, landbouw en landgoederen.
De haalbaarheid van aansluiting op het recreatietoervaartnet van Noordwest Overijssel, met een vaarverbinding Zwolse Vaart-Kuinre en een sluis bij Kuinre, wordt opnieuw bekeken.
De gebiedspartners werken samen aan een integrale aanpak bij het oplossen van de wateroverlast en de ecologische en waterkwaliteitsknelpunten. Hierbij wordt gezocht naar een maatschappelijke meerwaarde door watermaatregelen te combineren met ontwikkelingen op het gebied van recreatie, landschap, natuur en landbouw. De afwateringsgebieden met een wateropgave staan aangegeven op de kaart met wateroplossingsgebieden (Figuur 22 Wateropgave 2024 en Figuur 23 Wateropgave 2050). De inspanning nodig voor het oplossen van de knelpunten op ecologisch en waterkwaliteitsgebied zullen de komende twee jaar bekend zijn. Het waterschap verwacht dat met het vasthouden van water een groot deel van de wateropgave kan worden opgelost en een kleiner deel met het bergen van water. Per afwateringseenheid wordt een selectie van maatregelen getoetst op effectiviteit en kosten. Hierna wordt het uitvoeringsprogramma opgesteld en uitgevoerd.
De nieuwe ontwikkelingsrol van de provincie wordt geaccentueerd door een aantal speerpuntgebieden. Deze in hoofdstuk 6 aangegeven speerpuntgebieden krijgen bij de uitvoering van dit Omgevingsplan nadrukkelijk aandacht. De provincie gaat hier namelijk een leidende rol spelen, bijvoorbeeld door het mede ontwikkelen, actief stimuleren of regisseren van projecten. De kern van de aanpak zal zijn om andere publieke en private partijen uit te nodigen om hun bijdrage te leveren en hen in staat te stellen de ontwikkelingen en projecten te realiseren. De provincie kiest daarbij niet alleen voor bescherming en behoud van kwaliteit, waarop veel Europese richtlijnen zich focussen, maar ook voor ontwikkeling. Het daarbij passende ontwikkelingsgerichte adagium is van 'nee, tenzij' naar 'ja, want'. Een nieuwe werkwijze vraagt bovendien om het ontwikkelen van andersoortige deskundigheid binnen het provinciale apparaat.
De uitgangspunten voor de sturingsfilosofie van het provinciale omgevingsbeleid zijn:
* lokaal besluiten wat lokaal kan worden besloten;
* wanneer sprake is van bovenlokale belangen is er een provinciale rol;
* samenwerken op basis van respect voor de eigen doelen van alle partners;
* afspraken worden gemaakt over de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt;
* de provincie doet een appèl op eigen verantwoordelijkheid van de betrokken partners;
* een slagvaardige en resultaatgerichte beleidsaanpak;
* plannen moeten haalbaar en betaalbaar zijn;
* burgers en belangengroepen worden actief betrokken bij planvorming en uitvoering.
Het ontwikkelingsgerichte handelen van de provincie werkt door in alle beleidsterreinen. Dat neemt niet weg dat de provincie nu en in de toekomst een rol heeft bij de bescherming van bijzondere waarden, zoals op het gebied van archeologie, natuur en water- en milieukwaliteit. Deze rol blijft voornamelijk toetsend, op basis van de wet of één of meer verordeningen. Integratie van de provinciale regelgeving wordt gerealiseerd in de Verordening voor de fysieke leefomgeving.
Hierna wordt een aantal (mogelijke) provinciale rollen toegelicht.
Het rijk heeft het natuurbeleid op hoofdlijnen geformuleerd. Dit vormt het kader voor provincies en gemeenten, die een steeds grotere rol hebben bij de uitwerking en realisatie. De kwaliteit van de uitvoering moet verbeteren en er wordt meer ruimte gegeven voor initiatieven uit het gebied. Deze sturingsfilosofie is uitgewerkt in de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG). Hiermee worden de rijksmiddelen gebundeld in een investeringsbudget, waarover de provincies de regie voeren.
De provincie heeft zowel een coördinerende als een regisserende taak gericht op goede handhaving door alle handhavers in Flevoland. De coördinerende taak is uitgewerkt in een bestuursovereenkomst met gemeenten, waterkwaliteitsbeheerders, regiopolitie, openbaar ministerie, regionale VROM-Inspectie en algemene inspectiedienst. De regietaak richt zich op de zorg voor kwaliteit in handhaving. De gemeenten en het waterschap moeten voldoen aan de vereisten van kwaliteit in handhaving zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer en uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen handhaving milieubeheer en de provinciale Beleidsregels.
De provincie bewaakt de integrale samenhang tussen de vervoersnetwerken, inclusief de onderdelen die niet in eigen beheer zijn. Dit wordt de 'Gebiedsgerichte Aanpak' genoemd. De provincie is regisseur als het gaat om de gebiedgerichte samenwerking van verschillende (vaar)weg- en netwerkbeheerders op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. De provincie is regisseur als het gaat om ontsnipperende maatregelen van natuurgebieden door infrastructuur.
Op het gebied van locatiebeleid wil de provincie zich nadrukkelijker manifesteren als gebiedsregisseur.
De provincie is wettelijk verantwoordelijk voor een adequaat aanbod aan jeugdzorg en een goede spreiding hiervan over de provincie. Voor andere voorzieningen, zoals onderwijs, cultuur en zorg heeft de provincie beperktere wettelijke taken, waaronder het instandhouden van provinciale (steun) instellingen binnen de sociale en culturele infrastructuur, zoals de zorggebruikersbundeling en de regionale omroep.
Op het gebied van het moniteren en genereren van provinciale milieu-informatie heeft de provincie een coördinerende taak. De provincie coördineert afspraken met partners over het gezamenlijk bereiken van milieukwaliteitsdoelen. De provincie hecht veel waarde aan de coördinerende en organiserende taak bij verkeersveiligheid.
De provincie heeft een aantal wettelijke taken met betrekking tot veiligheid. Het betreft de bescherming tegen hoog water, externe veiligheid, verkeersveiligheid en transport van gevaarlijke stoffen, veiligheid in het openbaar vervoer, sociale veiligheid, ambulancezorg en rampenbestrijding. De provincie heeft een coördinerende, stimulerende, voorlichtende en toetsende rol en rapporteert aan het rijk.
De provincie verzamelt en verwerkt gegevens die nodig zijn voor het maken van een digitale risicokaart. Daarop zijn risicovolle bedrijven en transportroutes van gevaarlijke stoffen (weg, water, spoor en buisleidingen) in Flevoland weergegeven, aangevuld met andere rampen. De kaart wordt openbaar gemaakt op de provinciale internetpagina en wordt steeds geactualiseerd.
Communicatie is een belangrijk instrument bij doelen waarvoor de provincie afhankelijk is van andere actoren en organisaties. In het verlengde van communicatie kan de provincie als facilitator optreden.
Een provinciale rol die de komende jaren verder gestalte zal krijgen, is die van mede gebiedsontwikkelaar. Bij gebiedsontwikkeling gaat het om een complexe en geïntegreerde gebiedsaanpak met meer partijen, waarbij ook publiek private samenwerking als uitvoeringsinstrument wordt ingezet. Ook stedelijke functies in de gebiedsgerichte aanpak worden hierbij betrokken en de provinciale rol wordt operationeler. Provinciale ambities op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen die niet of onvoldoende door andere partners alleen kunnen worden opgepakt, zullen door de provincie zelf ter hand worden genomen, samen met andere overheden en zonodig marktpartijen. Dit zullen vooral niet-stedelijke ontwikkelingen zijn, samenhangend met de inrichting/functieverandering van gebieden, eventueel in samenhang met de aanleg van infrastructuur. De provincie richt zich daarbij nadrukkelijk op de provinciale hoofdstructuur. Voorbeelden zijn het OostvaardersWold, de West-Oost as, maar ook in kleinschaliger zin het vervolg op het integraal gebiedsgericht beleid. Naast het toepassen van planologische instrumenten kan de provincie ook ontwikkelingsinstrumenten inzetten, zoals risicodragende participatie in een (gebieds)ontwikkelingsmaatschappij, grondbeleid samen met andere overheden en marktpartijen, het leveren van organisatiekracht voor uitvoeringstrajecten en het mede financieren respectievelijk subsidiëren van uitvoeringstrajecten.
Deze wijze van uitvoeringsgericht werken sluit aan bij het gedachtegoed van het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) en de daarbij behorende Wet Inrichting Landelijk Gebied. In de wet is opgenomen dat de provincie een provinciaal Meerjarenprogramma (p-MJP) voor het landelijk gebied opstelt, waarin afspraken ten aanzien van de uitvoering zijn opgenomen. De beleidsdoelstellingen die in het Omgevingsplan zijn opgenomen en de uitwerking daarvan in het uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen worden in het p-MJP nader geconcretiseerd. Het p-MJP omvat de uitvoering van al het gebiedsgerichte beleid voor een samenhangende verweving, inrichting en beheer in het landelijk gebied ten behoeve van water, landbouw, natuur, plattelandseconomie, recreatie en toerisme, landschap, cultuurhistorie, milieu en bodem. In het meerjarenprogramma wordt de haalbare ambitie van de provincie, de gebiedspartners, de EU en het rijk voor het landelijk gebied weergegeven. Door het koppelen van de doelen van de verschillende partners kan effectiever worden gewerkt en wordt de samenwerking versterkt. De financiële middelen hiervoor zullen ter beschikking worden gesteld door rijk, EU, provincie, gemeenten, waterschap, maatschappelijke organisaties en derden.
De provincie heeft een opdrachtgevende rol bij stads- en streekvervoer.
Zolang volgens de Wet op de ruimtelijke ordening de toetsing van bestemmingsplannen een provinciale rol is, zal de provincie hierin vooral een rol spelen waar het aspecten van bovenlokaal belang betreft. Over zaken van lokaal belang kan in principe lokaal worden beslist. Daarnaast heeft de provincie een rol bij de bescherming van bijzondere waarden, zoals op het gebied van archeologie, natuur en water- en milieukwaliteiten. Deze is niet alleen ontwikkelend, maar blijft ook toetsend, op basis van een of meer verordeningen.
De watertoets regelt de afstemming tussen water en ruimtelijke ordening en is gericht op een vroegtijdige samenwerking tussen gemeente en waterbeheerder bij ruimtelijke planprocessen. In de beleidsregel Watertoets Flevoland is vastgelegd welk beleid de provincie hanteert met betrekking tot de watertoets bij beslissingen op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening. De provincie is als grondwaterbeheerder verantwoordelijk voor het toetsen van ruimtelijke plannen.
De provincie heeft een toetsende rol bij de vertaling van rijks- en provinciaal verkeer- en vervoersbeleid in gemeentelijk beleid.
In gevallen waarin de provincie moet beoordelen of er een milieueffectrapport gemaakt moet worden (m.e.r.-beoordeling) zal zij strikt het uitgangspunt hanteren dat geen MER hoeft te worden gemaakt tenzij sprake is van de in de Wet milieubeheer benoemde bijzondere omstandigheden.
De provincie is vergunningverlener voor de meeste activiteiten die een nadelig effect op de natuur kunnen hebben. De speelruimte binnen de groene wetgeving is beperkt. Voor de uitvoering van de Flora- en Faunawet hanteert de provincie de uitgangspunten zoals verwoord in de nota Flora en Fauna Flevoland, inclusief de Verordening beheer en schadebestrijding dieren Flevoland en de beleidsregels Flora- en Faunawet. Voor de Natuurbeschermingswet zullen de kaders worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten die door het Ministerie van LNV worden vastgesteld en in de beheerplannen die op basis van de wet opgesteld moeten worden.
De provincie hanteert bij het beoordelen van een aanvraag voor een milieuvergunning de Beleidsregel vergunningverlening milieuwetgeving. Speerpunt in de vergunningverlening is de stroomlijning van procedures en een klantvriendelijke transparante werkwijze. De provincie wil binnen 5 jaar met één loket en met één aanvraagformulier gaan werken voor de omgevingsvergunning en daarbij gebruik maken van de mogelijkheden van internet (digitaal aanvraagformulier, tracking en tracing van het proces).
De provincie is ook vergunningverlener voor bijzondere wegtransporten op provinciale wegen.
Met handhaving zorgt de provincie voor naleving van gestelde regels. Zonodig treedt de provincie corrigerend op. Er zijn twee vormen: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving is het gestructureerd toezicht houden op naleving, waarbij geen sprake is van een concrete aanwijzing dat een regel wordt overtreden. Bij repressieve handhaving is wel sprake van een dergelijke concrete aanwijzing en wordt dwang ingezet om de overtreding ongedaan te maken. De wijze waarop de provincie toezicht houdt en indien nodig optreedt, is uitgewerkt in de Beleidsregel handhaving milieuwetgeving.
De provincie heeft een handhavende taak ten aanzien van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Flora- en Faunawet, de Boswet, de Natuurbeschermingswet, de Grondwaterwet, de Wet hygiëne en veiligheid zwemgelegenheden, diverse Lozingenbesluiten en de Verordening voor de fysieke leefomgeving.
Naast de handhaving van de eigen vergunningen heeft de provincie een coördinerende rol ten aanzien van alle handhavingpartners in het gebied. Alle overheden worden geacht een professioneel niveau van handhaving te hebben. De provincie ziet hierop toe.
De provincie heeft uitvoerende taken bij het beheer van provinciale wegen en vaarwegen en het grondwater.
M.e.r.-procedures bieden de mogelijkheid om in een vroegtijdig stadium van plan- en besluitvormingsprocessen doorwerking van het provinciaal beleid te bewerkstelligen. Daarom zal de provincie bij alle m.e.r.-procedures voor activiteiten die betrekking hebben op haar grondgebied van de gelegenheid gebruik maken om advies uit te brengen over die activiteiten. Aan andere overheden binnen de provincie zal ook procesmatige ondersteuning worden geboden, bijvoorbeeld in de vorm van procedurele advisering of communicatie over actuele ontwikkelingen.
De provincie heeft een faciliterende rol bij de periodieke evaluaties van de watertoets. Het doel daarbij is om de watertoets realistisch en pragmatisch te houden.
De provincie zal actief overleg en informatie-uitwisseling faciliteren tussen actoren, waarvan verwacht wordt dat ze door samenwerking of meer kennis een bijdrage aan de doelstellingen van het Omgevingsplan kunnen leveren.
Vanuit de gebiedsverantwoordelijkheid wordt samen met andere regionale partners druk uitgeoefend op de rijksoverheid om capaciteitstekorten op weg en spoor weg te werken en te anticiperen op te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen.
Ambities op economisch terrein moeten bereikt worden met eigen financiële middelen, creativiteit, organisatievermogen en overtuigingskracht. Samenwerking met andere partners (overheden, bedrijfsleven, publieke instellingen) is vaak bepalend voor succes maar kost veel tijd. De provincie zal zelf het initiatief nemen voor pilotprojecten, in de verwachting dat deze aanpak sneller tot resultaten leidt dan het proces van consensusvorming met alle betrokken partijen.
De provincie Flevoland heeft een sturende rol met betrekking tot de uitvoering van het watersysteembeheer door Waterschap Zuiderzeeland. Bijbehorende taken zijn constituerend, regelgevend, beleidsbepalend en toezichthoudend. Dit betekent het volgende:
Het voeren van een actief, anticiperend provinciaal grondbeleid is een van de instrumenten waarmee de provincie vorm geeft aan de ontwikkelingsgerichte benadering. Wat dit voor Flevoland betekent, zal in de planperiode verder worden uitgewerkt. Grondbeleid is gericht op het realiseren van provinciale strategische doelen zoals vastgelegd in het Omgevingsplan. De inzet van het grondbeleid is strategisch van aard en gericht op het versnellen van de uitvoering en de realisatie van provinciale doelen. De speerpuntgebieden krijgen bij de uitvoering prioriteit.
Het provinciaal grondbeleid wordt sterk bepaald door de nog steeds grote grondpositie van de rijksoverheid in Flevoland. Vanwege de beperkte eigen middelen van de provincie zal deze grondpositie van groot belang zijn voor de realisatiekansen van de grootschalige ontwikkelingsopgaven. De provincie wil afspraken maken met het rijk (Dienst der Domeinen) over de wijze waarop 'domeingronden' kunnen worden ingezet voor het bereiken van ontwikkeldoelen, mede in relatie met het daaraan verbonden rijksbelang. Gedacht wordt aan rijksdoelen op het gebied van natuur, waterhuishouding, verstedelijking en recreatie en meer in het bijzonder het toepassen van de saldobenadering voor natuur. Ook ten behoeve van buitendijkse ontwikkelingen wil de provincie afspraken maken over het aanwenden van inkomstenbronnen ten behoeve van ontwikkelingen, zoals zandwinning en de creatie van buitendijkse ruimte voor verstedelijking, infrastructuur, recreatie en natuur.
Gelet op de omvangrijke ontwikkelopgaven en ambities wil de provincie formele afspraken met het rijk maken over de omvang, ligging en status van 'strategische gronden' binnen het rijksbezit en concrete en harde afspraken maken over het te volgen verkoopbeleid door het rijk. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de benodigde minimale omvang van een buffervoorraad landbouwgrond ten behoeve van het tegen minimale kosten kunnen uitplaatsen van agrarische bedrijven. De provincie wil deze afspraken maken in samenspraak met gemeenten en het waterschap. Daarnaast kan de provincie overwegen om aanvullend eigen middelen te gebruiken ter (voor)financiering van grondaankopen, bij voorkeur in samenwerkingsverbanden (grondbank) met gebiedspartners. De nieuwe positie die provincies krijgen in het kader van de nieuwe grondexploitatiewet en de mogelijkheden voor een provinciaal voorkeursrecht worden benut bij het uitwerken van een provinciaal grondbeleid.
Let op: dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 8 Grondbeleid
De financiële haalbaarheid van gebiedsontwikkelprojecten wordt bepaald door de wijze van financieren van investeringen en exploitatie. De daarmee samenhangende kosten moeten in principe gedekt worden door de opbrengsten van projecten. In de praktijk komt dit neer op het verevenen van kosten en opbrengsten over onderdelen van een project. Omdat deze onderdelen vaak niet door eenzelfde partij worden uitgevoerd en beheerd, zijn harde afspraken nodig over deze verevening. Deze worden vastgelegd in een grondexploitatie-overeenkomst. Daarin wordt onder andere geregeld hoe de aanleg en exploitatie van rode functies (wonen, werken, toerisme) een bijdrage levert aan de aanleg en exploitatie van water en natuur. Waar de provincie zelf een ontwikkelende partij is, kan de nieuwe Grondexploitatiewet gebruikt worden om verevening toe te passen. In andere gevallen kan de provincie bij de vraag om planologische medewerking de beoordeling over de wijze waarop deze verevening is vastgelegd mede een rol laten spelen bij de afweging.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 1 Partiele herziening aanpassing procedures vanwege de nieuwe WRO
Het Omgevingsplan omvat de vier afzonderlijke provinciale plannen: het Streekplan, het Verkeer- en vervoersplan, het Milieubeleidsplan en het Waterhuishoudingsplan. Het door de Wet milieubeheer vereiste jaarlijks vast te stellen milieuprogramma is geïntegreerd in de programmabegroting. Het Omgevingsplan kent als zodanig geen wettelijke verankering en zal derhalve moeten voldoen aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan een Streekplan, Verkeer- en vervoersplan, Milieubeleidsplan en Waterhuishoudingsplan.
Toetsing in verband met het verlenen van vergunningen, het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen en het beoordelen van waterbeheersplannen geschiedt aan het gehele plan. Het Omgevingsplan heeft vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken (waaronder het nemen van besluiten over plannen en vergunningen) aan het plan gebonden is. Maar de mate van binding varieert. De provincie heeft voor haar ruimtelijke beleid een aantal essentiële elementen van beleid geformuleerd. De essentiële elementen worden van wezenlijke betekenis geacht voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied, voor het karakter van het Omgevingsplan en vanwege het bestuurlijke belang dat eraan wordt toegekend. Gelet op het belang dat aan de essentiële elementen wordt gehecht, zal de provincie niet lichtvaardig instemmen met ontwikkelingen die hier niet mee in overeenstemming zijn. Het accent van eventuele provinciale bemoeienis op het vlak van de ruimtelijke ordening ligt bij deze essentiële elementen. Maar de mate van binding varieert.
Bovendien dient het waterschap bij de vaststelling van het beheersplan rekening te houden met het provinciale waterhuishoudingbeleid zoals verwoord in het Omgevingsplan. Op grond van de Planwet verkeer en vervoer nemen de gemeenten de essentiële onderdelen van het provinciale verkeer- en vervoerplan in acht. Daarnaast werkt het plan indirect door naar gemeenten, het waterschap, burgers en bedrijven. De provincie houdt namelijk bij de vergunning- en ontheffingverlening en bij andere besluiten die door de provincie worden genomen rekening met het Omgevingsplan. Op deze manier kunnen onderdelen van het plan indirect ook verbindend worden voor derden. De verschillen van binding zijn terug te voeren op de vier wettelijke planstelsels. In de planstelsels voor het milieu en de waterhuishouding wordt juridische doorwerking bovendien in bepaalde gevallen bereikt via de provinciale verordeningen.
Daar dit plan geen concrete beleidsbeslissingen bevat zoals bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening kan tegen onderdelen van dit plan die geacht kunnen worden tot het streekplan te behoren geen beroep worden ingediend bij de Raad van State. Ten aanzien van het in de Wet milieubeheer geregelde milieubeleidsplan is de mogelijkheid van beroep, en dus ook van bezwaar, in de Algemene wet bestuursrecht expliciet uitgesloten. De Wet op de waterhuishouding en de Planwet verkeer en vervoer kennen met betrekking tot het beroepsrecht geen speciale regeling, wat betekent dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat, wanneer een op de Wet op de waterhuishouding of de Planwet verkeer en vervoer gebaseerd onderdeel van het onderhavige plan als een besluit met rechtsgevolg moet worden aangemerkt, belanghebbenden binnen zes weken na de bekendmaking van het onderhavige plan een bezwaarschrift kunnen indienen bij Provinciale Staten van Flevoland. De betreffende belanghebbende kan dan vervolgens, binnen zes weken na de kennisgeving van de beslissing op het bezwaar, beroep instellen bij de arrondissementsrechtbank in Zwolle en tenslotte hoger beroep instellen bij de Raad van State. De provincie is echter van mening dat het onderhavige plan geen op rechtsgevolg gerichte besluiten bevat en dat er derhalve geen bezwaar of beroep tegen kan worden ingesteld. In verband met de integratie van de verschillende planstelsels, zijn de onderscheiden plannen niet als zodanig herkenbaar in het Omgevingsplan opgenomen.
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 1 Partiele herziening aanpassing procedures vanwege de nieuwe WRO
Het Omgevingsplan bevat de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid voor de verschillende beleidsvelden.
Het is nodig om in dit plan een zekere flexibiliteit aan te brengen: verwachte ontwikkelingen kunnen uitblijven of op een andere wijze verlopen dan gedacht, dan wel in een ander tempo. Flexibiliteit is nodig om te kunnen inspelen op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ook zijn ontwikkelingen denkbaar waarin het plan nu nog niet voorziet.
Uitwerkingen
Het Omgevingsplan dient te worden uitgewerkt op de volgende punten:
1. programmatische uitwerking van de 7 speerpunten;
2. programmatische uitwerking nota Mobiliteit;
3. programmatische uitwerking nota Economie;
4. programmatische uitwerking Sociale Agenda;
5. inhoudelijke uitwerking saldobenadering;
6. ruimtelijke visie op de detailhandel (gezamenlijke richtlijnen provincies);
7. EHS: integrale gebiedsvisies die door het rijk worden getoetst;
8. visie duurzame economische ontwikkeling gebieden met geringe drooglegging;
9. masterplan aanpak vaarten en tochten;
10. gebiedsgerichte uitwerkingen soortenbeleid natuurwaardenkaarten;
11. landschapsontwikkelingsvisies of -plannen voor alle zeven speerpuntgebieden van het Omgevingsplan;
12. selecteren van de meest waardevolle elementen van het landschap die tot het landschappelijke casco behoren;
13.provinciaal grondbeleid;
14. doelen en maatregelen van de Europese Kaderrichtlijn Water;
15. nationaal Evenemententerrein.
In principe stellen Provinciale Staten een uitwerking van de ruimtelijke onderdelen van het Omgevingsplan vast.
De uit te werken punten 6, 7, 11, 12, 13 en 15 zullen in ieder geval ruimtelijk relevante onderdelen bevatten. Over de uitwerkingen van deze punten beslissen dus PS.
Voor de andere punten stellen in principe GS de uitwerkingen vast, tenzij tijdens de uitwerking blijkt dat de uitwerking ruimtelijk relevante onderdelen gaat bevatten, dan beslissen PS over de uitwerkingen.
De procedure voor een uitwerking van een ruimtelijk onderdeel is dezelfde als die voor een structuurvisie.
De procedure voor het vaststellen van een structuurvisie ziet er als volgt uit.
Let op: het omgevingsplan is met de volgende documenten uitgewerkt:
Ontwikkelingen die niet geheel binnen het Omgevingsplan passen
Er wordt erop toegezien dat ontwikkelingen binnen het provinciale beleid passen.
In het verleden is reeds gebleken dat het in incidentele gevallen gewenst kan zijn toch medewerking te verlenen aan ontwikkelingen die niet geheel binnen het Omgevingsplan passen. De hiervoor te volgen ruimtelijke procedure is mede afhankelijk van het feit wie de gewenste ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk maakt: de provincie door een inpassingsplan op te stellen, of de gemeente door een bestemmingsplan op te stellen.
- Provincie als initiatiefnemer, keuze of provincie dan ook planopsteller wordt
Als de provincie initiatiefnemer is van een ontwikkeling die niet (geheel) binnen het Omgevingsplan past, zal de provincie voor dat concrete geval ook moeten afwegen of zij zelf een inpassingsplan op gaat stellen, of het aan de gemeente over laat om een bestemmingsplan op te stellen.
Het ligt in de rede dat - als PS het inpassingsplan vaststellen – PS tevens zonodig een besluit tot aanpassing van het Omgevingsplan nemen.
In de Wro is een procedure voor het opstellen van inpassingsplannen voorgeschreven.
- Gemeente als planopsteller
De gemeente kan – al dan niet op verzoek van de provincie of een particulier - een bestemmingsplan opstellen voor een ontwikkeling die niet (geheel) binnen het Omgevingsplan past. GS zijn bevoegd om af te zien van corrigerend optreden. Er is dan geen ‘besluit’ van de provincie nodig om het desbetreffende bestemmingsplan doorgang te laten vinden. GS zullen PS informeren over een dergelijk plan (invulling actieve informatieplicht).
De procedure actieve informatieplicht voor het (incidentele) geval dat de gemeente het bestemmingsplan opstelt en overwogen wordt af te zien van correctief optreden, ziet er als volgt uit:
* als de gemeente geen (volledig) gehoor geeft aan de zienswijze, ligt het in de rede dat GS een reactieve aanwijzing zullen geven.
Let op: Voor de volgende plannen is afgeweken van het Omgevingsplan:
Het toepassen van het experimentenkader is een bijzondere vorm van afwijken.
Voor de volgende plannen is het experimentenkader toegepast:
Let op: deze tekst is aangepast vanwege
Partiele herziening 1 Partiele herziening aanpassing procedures vanwege de nieuwe WRO
De essentiële onderdelen van het rijksbeleid, zoals die zijn verwoord in de Nota Mobiliteit (in werking getreden op 21 februari 2006), zijn integraal verwerkt in dit Omgevingsplan of zullen worden verwerkt in de programmatische uitwerking Nota Mobiliteit Flevoland. De essentiële onderdelen van het rijksbeleid op het gebied van verkeer en vervoer zijn volgens de Planwet verkeer en vervoer bindend voor de provincie, gemeenten en het waterschap. Op een aantal punten is in het Omgevingsplan een verbijzondering gegeven van het rijksbeleid voor de Flevolandse situatie. Deze vormen de essentiële onderdelen van het provinciale beleid.
De essentiële onderdelen van het provinciale beleid staan in het onderstaande kader aangegeven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen essentiële elementen van het ruimtelijke beleid (die essentieel zijn voor de provincie) en essentiële onderdelen in de zin van de Planwet Verkeer & Vervoer (die bindend zijn voor onder meer gemeenten).
Essentiële elementen van het ruimtelijke beleid:
1. Bij stedelijke uitbreiding moet worden aangesloten bij bestaande ruimtelijke structuren, zodat de vitaliteit van de steden en dorpen wordt ondersteund.
2. Nieuwe solitaire clusters van bebouwing buiten de in figuur 11 aangegeven stedelijke gebieden worden in principe uitgesloten. Op deze regel kan in het kader van verweving op experimentele basis een uitzondering worden gemaakt als in een tussen gebiedspartners overeengekomen integraal ruimtelijk ontwerp wordt aangetoond dat het nieuwe cluster een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de beoogde integrale kwaliteitsimpuls voor het betreffende gebied.
3. De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
4. Permanente bewoning van recreatiewoningen in het buitengebied wordt in principe
uitgesloten.
5. Infrastructuur wordt zo gebundeld dat versnippering van ruimtelijke eenheden wordt voorkomen en geen omvangrijke barrières in stedelijke en ecologisch waardevolle gebieden ontstaan.
6. Bij de locatiekeuze en invulling van werklocaties dient rekening te worden gehouden met: versterking van de economische ontwikkeling van Flevoland; beheersing van de mobiliteit door een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer; efficiënt gebruik van infrastructuur en vervoermiddelen; verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid, waarbij het parkeerbeleid een belangrijk ondersteunend instrument is. Tevens moet rekening worden gehouden met de potenties van de gemeenten en de positie van de kernen in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.
7. Voor de ontwikkeling van luchthaven Lelystad gelden de grenzen van de -PKB luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad-, te weten: verlenging van de huidige baan tot 2.100 meter met een breedte van 30 meter, vastgestelde indicatieve geluidsgrenzen en sluiting van de luchthaven tussen 23.00 uur en 06.00 uur met een extensieregeling van 23.00 tot 24.00 uur.
8. Nieuwe niet-agrarische functies mogen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het gebied niet aantasten. Ook moet rekening gehouden worden met de landschappelijke en cultuurhistorische basiskwaliteiten. Vestiging in het buitengebied van activiteiten die thuishoren op een bedrijventerrein of in een woonkern is in principe niet toegestaan. Milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerstechnisch ongewenste effecten moeten worden voorkomen. Om gewenste integrale ontwikkelingen met wonen, recreatie en bedrijvigheid als economische dragers in een gebied mogelijk te maken kan op experimentele basis het planologische regime voor dat gebied worden verruimd. Voorwaarde is dan wel dat in een ruimtelijk ontwerp een integrale kwaliteitsimpuls voor het gebied wordt aangetoond.
Let op: punt 9 is aangepast met de Partiele herziening 6 Partiele herziening Wind
9. Nieuwe windmolens worden alleen in delen van Zuidelijk en Oostelijk Flevoland in principe alleen toegestaan indien deze windmolens gelijktijdig een equivalent aan windmolens vervangen. Gerekend over het gehele Flevolandse gebied zal het aantal windmolens in de periode tot 2015 geleidelijk met 50% dienen af te nemen. Bepalend daarvoor is de hoeveelheid geleverde energie van de te vervangen windmolens, het behoud van de daaruit verkregen inkomsten, het benodigde maatwerk per project en de vereiste structurele bijdrage uit de exploitatie aan gebiedsgebonden projecten.
10. Doel van de EHS is de realisatie van een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden dat voldoende (leef-)ruimte biedt voor soorten en waarden die karakteristiek zijn voor de Flevolandse natuur. Voor de EHS geldt in beginsel een 'nee, tenzij'-regime, maar wanneer door toepassing van de saldobenadering de maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen zodanig worden vormgegeven dat zij elkaar niet belemmeren maar versterken, en daarmee bijdragen aan het totale netwerk van de EHS, kan dit regime worden omgebogen in een 'ja, want'.
11. De ontsluiting en integrale instandhouding van de archeologische waarden in Provinciaal Archeologische Kerngebieden (PArK'en) in samenhang met aardkundige en landschappelijke waarden is een essentieel element.
12. De top-10 archeologische locaties vormen essentiële elementen.
13. De provincie wil de cultuurhistorische kernkwaliteiten en het landschappelijke casco behouden en inzetten als ruimtelijke kwaliteit ter versterking van nieuwe ontwikkelingen.
14. De landelijke routestructuren van het Basis Recreatie Toervaart Net (BRTN) worden gewaarborgd.
Essentiële onderdelen in de zin van de Planwet Verkeer & Vervoer:
15. Alle gemeenten bevorderen het fietsgebruik, vooral op afstanden tot 7,5 kilometer. Provincie en gemeenten zorgen voor promotie van fietsgebruik en kennisoverdracht.
16. Gemeenten stellen – aansluitend op het provinciale hoofdfietsnetwerk – lokale routes vast.
17. Bij aanleg en aanpassing van nieuwe infrastructuur worden vooraf de effecten op de fiets- en wandelroutes geïnventariseerd en worden deze routes zoveel mogelijk in stand gehouden of verbeterd.
18 Bij nieuwbouwwijken en nieuwe bedrijventerreinen dragen gemeenten zorg voor goede fietsverbindingen met het centrum van de betreffende gemeente en het buitengebied.
19. Bij belangrijke bestemmingen en overstappunten op het openbaar vervoer dragen provincie en gemeenten zorg voor kwalitatief goede fietsenstallingen met voldoende capaciteit.
20. Gemeenten werken met provincie, belangengroeperingen en politie mee aan een inzet om fietsendiefstal te halveren ten opzichte van 1999 (van 4,6 naar 2,3 diefstallen per 100 fietsen).
21. Aan gemeenten wordt gevraagd om in bestemmingsplannen, bouwvergunningen en milieuvergunningen bepalingen op te nemen over toepassing van mobiliteitsmanagement. Voor de gemeente Almere, als onderdeel van het stedelijk netwerk Noordvleugel, is dit volgens het rijksbeleid verplicht.
22. Het parkeerbeleid is primair een gemeentelijke taak. Gemeenten stemmen onderling de parkeernormen en tarieven af.
23. De doelstellingen voor verkeersveiligheid in 2010 en 2020 worden doorvertaald naar de gemeenten. Het uitgangspunt is dat de doelstelling per 100.000 inwoners ook voor gemeenten geldt.
24. Gemeenten zijn verplicht er zorg voor de te dragen dat in 2010 de meest gebruikte verbindingen en haltes in 2010 volledig (rolstoel)toegankelijk zijn.
25. De specifieke provinciale doelen voor sociale veiligheid in het openbaar vervoer zijn bindend voor het stadsvervoer in Almere en Lelystad.
26. De eisen die gesteld worden aan de veiligheidsbeleving van haltes langs gemeentelijke wegen zijn voor alle gemeenten bindend.
In de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding is niet vastgelegd in hoeverre GS in het plan moeten aangeven binnen welke grenzen ervan mag worden afgeweken. Voor de milieu- en wateronderdelen van het Omgevingsplan gelden de algemene wettelijke lijnen/juridische opvattingen. Deze houden in dat GS het plan nader mogen uitwerken. Op basis van de toepasselijke regelgeving zijn GS in beginsel gebonden aan het plan. Op basis van een draagkrachtige motivering mogen zij in individuele gevallen van het plan afwijken. Gezien het feit dat de hoofdzaken van het te voeren milieu- respectievelijk waterhuishoudingsbeleid in het plan moeten zijn opgenomen, geeft het meer dan incidenteel afwijken van de hoofdzaken van het plan aanleiding tot een formele herziening van het plan op dat onderdeel.
Tijdens de planprocedure zal een aantal wettelijke kaders wijzigen. In de bovenstaande paragrafen is aangegeven hoe hiermee om wordt gegaan. In kort bestek worden de volgende ontwikkelingen voorzien.
Tijdens de planperiode 2006-2015 zal de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) worden gewijzigd. In dit Omgevingsplan is op de nieuwe WRO geanticipeerd door een onderscheid te maken tussen visie (deel I van het plan) en beleidskader (deel II) en door in de beoogde doorwerking van het beleid niet langer te leunen op alleen de toetsende rol van de provincie.
Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt de provincie als onderdeel van het deelstroomgebied Rijn-Midden in haar Omgevingsplan de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen vast. Dit zal in 2009 gebeuren middels een partiële herziening van het Omgevingsplan.
Het rijk is voornemens de verschillende waterwetten te integreren in een nieuwe Waterwet. De provincie blijft onder de Waterwet verantwoordelijk voor het beleidskader en de strategische doelen voor het waterbeheer. Het grootste deel van het operationele grondwaterbeheer (vergunningverlening en handhaving) zal aan de waterschappen worden opgedragen. De provincie blijft alleen bevoegd gezag voor grondwateronttrekkingen en infiltraties voor de drinkwatervoorziening, grote industriële toepassingen en energieopslag. Om de herverdeling van de operationele grondwatertaken in Flevoland in goede banen te leiden worden in de periode tot 2009 (verwachte inwerkingtreding Waterwet) bestuurlijke afspraken met het waterschap gemaakt over de overgang van de operationele grondwatertaken. Daarnaast zal geanticipeerd worden op de nieuwe Waterwet door voorbereiding van de benodigde aanpassingen van het provinciale (grondwater)beleid en provinciale regels.
De moderniseringsoperatie algemene regelgeving van het Ministerie van VROM zal naar verwachting tot bevoegdheidsverschuivingen leiden. Daarnaast speelt het voorstel om te komen tot een omgevingsvergunning, waarbij ook vergunningen op grond van wetten van andere departementen zullen worden betrokken. Het Ministerie van VROM werkt aan een vergaande integratie van de VROM-wetten (Wet milieubeheer, Wet op de Ruimtelijke Ordening en Woningwet). Mogelijk wordt ook wetgeving van andere ministeries hierbij betrokken. Gedacht wordt aan het Ministerie van LNV in verband met de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Ministerie van OCW in verband met het verdrag van Malta en de Monumentenwet. Erkend wordt dat dit een proces van vele jaren zal vergen. Voorts zouden de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet geluidhinder en de Wet bodembescherming alle in de Wet milieubeheer moeten worden geïntegreerd.
De provincie levert een impuls voor het medefinancieren en -faciliteren van een evenwichtige economische en sociale ontwikkeling van Almere en Flevoland. Dit is uitgewerkt in een investeringsprogramma voor de periode van 2007 tot 2020. Dit programma heeft een dynamisch karakter, de concrete uitwerking zal gefaseerd vorm krijgen in een afzonderlijk bestuurlijk traject. De eerste fase (tot 2010) is inmiddels op hoofdlijnen van een voorlopige invulling voorzien.
De beoogde hoofdlijnen van het programma zijn:
* versterking economische structuur.
* kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad en directe omgeving.
* versterking algemene voorzieningenstructuur.
* versterking hoger onderwijs.
* specifieke infrastructurele knelpunten (die buiten de reguliere financieringsregelingen vallen).
Let op: deze tekst is aangepast vanwege de Partiele herziening 3 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdeel C
De belangrijkste opgaven in de groenblauwe zone liggen op het gebied van water, natuur en recreatie. Het vormgeven van een goede overgang tussen stad en platteland is daarbij uitgangspunt. Gezamenlijk doel is om in 2014 een functionerende groenblauwe zone te hebben gerealiseerd. Tevens zal (natuur) compensatie voor toekomstige woningbouw- en bedrijventerreinen in Zuidelijk Flevoland aan de orde zijn.
Tabel OVW Speerpuntgebied OostvaardersWold
Let op: dit beleid is uitgewerkt in Uitwerking 4 Structuurvisie Oostvaarderswold - onderdelen A en B
De provincie acht de ontwikkeling van luchthaven Lelystad tot regionale luchthaven en de uitbouw van Larserpoort van groot belang en zet in op een geïntegreerde ontwikkeling van dit gebied in samenhang met een goede ontsluiting via weg en openbaar vervoer. Een snelle verbinding met Schiphol is een essentieel onderdeel. Naast reguliere en luchthavengebonden bedrijvigheid zijn er ook mogelijkheden voor grootschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen. Het vertalen van de 'PKB luchtvaartterreinen Maastricht en Lelystad' naar de Flevolandse situatie maakt onderdeel uit van het project.
De provincie wil diverse nieuwe activiteiten in het IJsselmeergebied mogelijk maken, waaronder nieuwe infrastructuur zoals de IJmeerverbinding, de waterfrontontwikkeling van Lelystad en Almere, recreatieve activiteiten en windenergie. Maar ook zandwinning en baggerspecieberging zijn denkbaar. Het is zeer waarschijnlijk dat de optelsom van al deze activiteiten significante negatieve effecten voor de natuurwaarden zal hebben. De provincie Flevoland ziet mogelijkheden om door een royale investering in nieuwe natuur van enkele duizenden hectares, zowel binnen- als buitendijks, het 'nee, tenzij' op een hoger planniveau dan dat van de afzonderlijke activiteiten om te buigen naar een 'ja, want'. Het regionaal ontwerp voor de grote meren is conditionerend voor de verstedelijkingsopgave. Op verzoek van de rijksoverheid voert de provincie in samenwerking met de provincie Noord-Holland de regie in een samenwerkingsverband met het rijk, de gemeenten en belangenorganisaties bij de ontwikkeling van een integrale lange termijn visie voor het Markermeer en IJmeer.
De Oostrand van Flevoland omvat de zone van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland langs de randmeren tussen Ketelhaven en de Stichtse brug en landinwaarts tot de Hoge Vaart.
De provincie zoekt naar verbreding van het economisch draagvlak om de vitaliteit van het gebied te versterken. Kansen daarvoor liggen er vooral in de sector recreatie en toerisme. Met de gemeenten en de gebiedspartners zal de provincie invulling geven aan een nieuw ruimtelijk kader gebaseerd op de principes van verweving en saldobenadering. Dit kader biedt de mogelijkheden en voorwaarden waarbinnen de verdere ontwikkeling van het gebied Oostrand van Flevoland mogelijk is. Met het ruimtelijk kader geven de overheden aan hoe zij om willen gaan met het combineren van de functies natuur, landschap, wonen, economie, recreatie en landbouw binnen het gebied.
In de komende jaren neemt de verbinding tussen Alkmaar, Enkhuizen, Lelystad en Zwolle (N23) in betekenis toe. Ook is het tracé van de Hanzelijn tussen Lelystad en Kampen vastgesteld en deze wordt in de planperiode aangelegd. Samen met de mogelijke uitbouw van het luchthaven Lelystad ontstaan er door de bundeling van infrastructuur mogelijkheden om meerdere ambities en doelen voor het gebied tussen Lelystad, Dronten en Kampen in te vullen. Er ontstaan hierdoor nieuwe mogelijkheden om te ondernemen, experimenteren, etaleren en beleven. Het project wordt gefaseerd opgepakt, te beginnen met een visievormende fase. In eerste instantie is de aandacht gericht op het oostelijk deel van de as, de relatie Dronten-Kampen, mede in aansluiting op het project IJsseldelta.
In het gebied werkt de provincie met de twee gemeenten Urk en Noordoostpolder en het waterschap Zuiderzeeland aan een gezamenlijke aanpak van omgevingsvraagstukken. Daarmee wordt gevolg gegeven aan de constatering dat in dit deel van de provincie extra impulsen nodig zijn. Het accent ligt op economie en waterhuishoudkundige opgaven. Oplossingen worden zoveel mogelijk gezocht in combinatie met perspectieven voor de landbouw, recreatie en toerisme, landschap, natuur, verstedelijking met ruimte voor wonen en werken.